(Een aquarel over de beschieting van Antwerpen van 27 oktober 1830, vanop schepen op de Schelde en het beruchte Zuiderkasteel rechts op het beeld)
De krant De Morgen
publiceerde vanmorgen een mooi verhaal over bouwwerken in Antwerpen-Zuid
waarbij een stuk trap van het oude Zuiderkasteel is blootgelegd.
Stadsarcheoloog Johan Veeckman vertelde hoe de stad zorgvuldig tracht de
restanten van dat monumentale bouwwerk in kaart te brengen.
En hij legde ook uit
wat dat Zuiderkasteel was: een gigantisch bouwwerk – met een doorsnede van een
halve kilometer - dat de hertog van Alva, de nieuwe landvoogd, in 1567 liet
optrekken aan de Schelde aan de zuidpunt van de stadsmuur van Antwerpen. Om
aanvallers af te weren, maar ook en vooral om de stad onder de duim te houden.
Dergelijke citadellen
in stervorm met stevige aarden wallen vol kanonnen vervingen de oude
middeleeuwse stadsmuren. Ze doken voor het eerst op tijdens de Franse inval in
Italië omstreeks 1500, omdat het Franse leger massaal gebruik maakte van
kanonnen waartegen de oude vlakke stadsmuren niet bestand waren. Eén van de
ingenieurs die in Firenze de stadsmuren hielp versterken met de nieuwe
constructiestijl was Michelangelo. Alva, die in 1567 zestig jaar oud was, kende
dat, van zijn vele veldtochten in dienst van keizer Karel.
Antwerpen heeft enkel
miserie gehad met dat Zuiderkasteel. Ter verdediging van de stad heeft het
nooit gediend, ook niet tegen de Spaanse troepen van Alexander Farnese die in
1585 de opstandige stad innamen met een militair bravourestuk. Wel was het
bouwwerk, dat men later ook de ‘citadel’ ging noemen, de uitvalsbasis voor de
soldaten van de Spaanse furie van november 1576 (zie het eerste
artikel van deze blog), en het lijdend voorwerp van de langdurige en
bloederige belegering van de laatste Nederlandse soldaten in het onafhankelijk
geworden België door een gezamenlijke Frans-Engelse legermacht in december
1832. Nadien werd het kasteel gesloopt.
Het artikel in De
Morgen vergat één episode. Op 27 oktober 1830 liet de Nederlandse generaal
Chassé vanop onder meer het Zuiderkasteel de stad – en dan vooral het
Sint-Andrieskwartier – langdurig beschieten nadat de Belgische opstandelingen
de afgesproken wapenstilstand niet waren nagekomen. De 18-jarige onderwijzer
uit het dorpje Borgerhout, Henri Conscience, maakte het allemaal mee en zou het
vele decennia later bloemrijk beschrijven. Ook een andere literator, Evrard
Potgieter, toen een 22-jarige handelaar die in het Sint-Andrieskwartier woonde,
schreef zijn ervaringen neer.
Ik gebruikte die
getuigenissen met plezier in mijn vorig boek: 1830. De scheiding van Nederland, België en Luxemburg. (Lannoo 2005,
inmiddels enkel nog antiquarisch te verkrijgen). Hier volgt het relaas van een
uitermate woelige dag in Brabants fraaiste stad:
Zodra het daglicht op de 27ste
aanbrak, begonnen de opstandelingen aan een nieuwe bestorming van de
Borgerhoutse poort, onder het aanhoudende luiden van de stormklok van de kerk.
De geregelde troepen gaven hun verzet op de stadsmuren snel op, en vluchtten in
verwarring weg. Tegen half acht kwam een eerste detachement, Leuvenaars, van
Niellons legertje de stad binnengestapt. Van den Herreweghe, de douane-ambtenaar die de revolutionairen leidde, trok daarop naar
het stadshuis, waar de leden van de regentieraad verzameld waren. Hij meldde
hen dat het Voorlopig Bewind meester van de stad was en stelde hen voor samen
bij generaal Chassé een voorstel tot wapenstilstand te gaan doen, want zelf had
hij al 52 doden onder zijn manschappen te betreuren.
De leden van het stadsbestuur waren
echter bevreesd voor de reactie van de
65-jarige Chassé, van wie de militaire reputatie terugging tot de tijd toen hij
als tegenstander van de Oranjes mee met de Fransen Holland was binnegevallen in
1795. Ze aarzelden eerst om een
medewerker van Van den Herreweghe mee te sturen met hun officiële
afgevaardigde, de bankier Osy. Uiteindelijk stemden ze er mee in dat die op een
kwartier afstand zou volgen. Nochtans was het aanbod van Van den Herreweghe er
één van een verregaande subtiliteit:
‘Generaal. U merkt dat de kracht van de
omstandigheden het volk ertoe verplicht heeft partij te kiezen, als het zijn
eer wou veilig stellen tegenover de zuidelijke provincies van België. Deze
stad, waar U zolang verbleven hebt, en waarvan U de uitstekende geest hebt
kunnen waarderen, smeekt U met aandrang om het bloed te sparen dat links en
rechts vloeit. Wees er van overtuigd dat Holland er U dankbaar voor zal zijn,
net als wij. Geef bevel aan de Hollandse troepen om zich in het kasteel terug
te trekken. Laat toe dat de stad door ons wordt ingenomen. En een afvaardiging
zal zich nadien naar Den Haag begeven, om van Zijne Majesteit de evacuatie van
deze vesting te bekomen. In afwachting van dat antwoord, stellen wij U een
wapenstilstand voor.’
Chassé ontving de delegatie, raadpleegde zijn
officieren, maar was er snel van overtuigd dat dit een goed bod was, vooral
omdat zijn manschappen in de stad overal in het defensief gedrongen waren. Hij
beschikte maar over drie- tot vierduizend man om stad, citadel en forten te
bezetten, en dat was te weinig. De stad moest hij laten gaan. Chassé aanvaardde
het voorstel en liet Van den Herreweghe tegen negen uur de sleutels van de stadspoorten
bezorgen. De verbaasde notabelen op het stadhuis begroeven de douanier die ze
enkele uren voordien nog wantrouwden onder de dankwoorden, omdat hij hun stad
had gered. Inmiddel wapperde de Brabantse vlag aan de toren van de kathedraal.
Tot de overeenkomst behoorde de afspraak dat
de soldaten in de stad in hun aftocht ongemoeid zouden blijven. Maar terwijl
die naar de nog door Alva gecreëerde formidabele citadel aan de zuidpunt van de
stadsmuren trokken, botsten ze op de vrijwilligers van de korpsen van Mellinet
en Niellon, die inmiddels via de Borgerhoutse en Mechelse Poort de stad waren
binnengekomen. Dat leidde toch tot nieuwe gevechten waarbij verscheidene doden
vielen, en afrekeningen, zoals Conscience aan de Borgerhoutse Poort opviel:
‘Men bracht het lijk eener Hollandsche
marketentster van boven den wal. Bloed stroomde nog over hare kleederen, en het
jenevertonneken sleepte aan zijne riemkens haar achterna. Deze vrouw was, bij
het wegvluchten der laatste Hollandsche soldaten een eind achteruitgebleven.
Zij liep boven de poort voorbij, juist toen de vrijwilligers begonnen er onder
door te komen. De eersten die haar zagen, wilden niet op eene vrouw schieten.
Doch de marketentster keerde zich om, toonde hun den rug, en met de hand er op
slaande, deed zij een alsdan bekend teeken van verachting en spot. Een geweer
mikte haar, en de stoute vrouw viel ten gronde. Een kogel was haar door het
hart gegaan.’
Verscheidene tientallen soldaten namen hun
toevlucht in het arsenaal en het entrepot, die nog onder Napoleon waren
ingericht in de gebouwen van de voormalige Sint-Michielsabdij (vandaag
verdwenen, maar de straten heten nog steeds Arsenaalstraat, Verbrande
Entrepotstraat en Sint-Michielskaai). Van daar liep een onderaardse gang
rechtstreeks naar de citadel. Ook die vesting werd nog onder vuur genomen
vanuit de omliggende huizen. Chassé, die vermoedde dat nog niet iedereen op de
hoogte was van de overeenkomst, liet daarop de witte vlag uitsteken.
Kessels en Niellon kwamen daarop uitleg vragen
over die vlag. Chassé verwees hen naar de overeenkomst met de gezagsdragers in
het stadhuis. Kessels verklaarde meteen dat een dergelijk akkoord geen enkele
waarde had, vermits het niet gesloten was met de militaire bevelhebbers. Tegen
11u kwamen hij en Niellon op het stadhuis toe, waar ze tegenover Van den
Herreweghe hetzelfde argument hanteerden. Spoedig kwam ook Mellinet toe, die de
twee wat probeerde af te remmen, maar daar niet in slaagde. Kessels en Niellon
schreven een nieuwe verklaring uit, een ultimatum waarin ze, verwijzend naar
hun ‘verovering’ van de stadspoorten, de capitulatie van de citadel eisten, en
de inbeslagname van alle wapens en schepen, in ruil voor een vrije aftocht van
de soldaten. Chassé kreeg tot vier de tijd om het te aanvaarden. Van den
Herreweghe begon zich ongerust te maken:
‘Ik ging mee met Kessels en Niellon naar de
haven. Daar zag ik de bedreigende gebaren van Kessels, die, onder de ogen van
de officieren op de fregatten, de batterijen rond de kanonnen begon te vormen.
Enkele geweerschoten waren te horen aan de Kloosterstraat waar de Hollandse
soldaten in het arsenaal waren ondergedoken. Enkele dronkaards schoten op hen,
ondanks de wapenstilstand. Ik liep zelf er naartoe, om die verschrikking te
doen ophouden, ik gaf een bevel, maar niets kon die verblinden stoppen.’
Tegen drie uur liet Kessels een kanon
aanrukken en op het arsenaal richten. De poort vloog aan flarden. De aanwezige
soldaten stoven uiteen richting citadel, terwijl een begin van brand ontstond.
Inmiddels was in de buurt ook een konvooi ossekarren met de voedselbevoorrading
voor het garnizoen geplunderd door de Belgische vrijwilligers en het hongerende
volk van Antwerpen. Chassé gaf het bevel
enkele waarschuwingsschoten af te vuren, en liet de boodschap uitdragen
dat het menens zou worden als men de voedselvoorraden niet terug bezorgde.
Kessels vond geen beter antwoord dan enkele kanonschoten af te vuren op het
fregat Proserpine, dat op de Schelde lag. Een paar zeelui aan boord werden
gedood.
Voor Chassé was het nu blijkbaar welletjes.
Hij liet de witte vlag strijken en gaf het vooraf afgesproken signaal door aan
de 8 schepen van de vloot op de Schelde en aan de forten stroomafwaarts. De
schepen alleen leverden 90 kanonnen, die vuur en projectielen van 12 en 18 kilo
begonnen te spuwen. Het was half vier in de namiddag van donderdag 27 oktober:
‘Een schrikbarend en algemeen geluid van
artillerie dreunde in de oren van de opgeschrokken burgers. In één ogenblik
begon het gezamenlijk vuur van de citadel, de vloot en de forten. Een stortbui
van projectielen kwam op de stad neer en zorgde voor dood en vernieling in de
huizen. Bommen en obussen sprongen uit elkaar en vernielden alles wat rond de
oude torens van Sint-Michiel stond. De kathedraal echode luguber het lawaai van
de explosies. Daken, muren, plankenvloeren vielen naar beneden door de
onweerstaanbare kracht van de zware projectielen, die hun slachtoffers gingen
zoeken tot in de diepte van de kelders. Verminkte lijken vermengden zich met
het puin van de gebouwen. Dra zag men lange slierten van zwarte en dikke rook
boven de stad oprijzen, vermengd met vlammen. Het arsenaal en het entrepot
stonden in brand.’
De kanonnen bleven
ononderbroken vuren, ook toen na half zeven de duisternis begon in te vallen.
En hoewel ze hoofdzakelijk gericht waren op de volksbuurten rond de
Sint-Michiels- en de Sint-Andrieskerk, verhoogden vele minder goed gerichte
kogels de algemene paniek. De Engelse gezant Charles White zag het ook gebeuren:
‘Sommigen hadden zich in hun kelders en
provisiekamers teruggetrokken. Anderen liepen verward door de straten, terwijl
ze kreten van angst en pijn schreeuwden. Zij die paarden en wagens bezaten, van
welk type ook, namen in zeven haasten de meest waardevolle voorwerpen mee, en
vluchtten naar het platteland. Anderen, die enkel nog hun leven wilden redden,
trokken te voet door de poorten om toevlucht te vinden in de naburige velden.
De ouderen, de zwangere vrouwen, de kinderen van rijk en arm, ziek of gezond,
sloegen in wanorde op de vlucht. En omdat de vlammen inmiddels de gevangenis
hadden bereikt, en men geen tijd had om de gevangenen naar elders te brengen,
opende men de deuren en ontsnapten tweehonderd veroordeelden. Maar geen van hen
dacht aan stelen. De terreur, de verwarring, de wanhoop heersten overal.
Vrouwen, wenende kinderen riepen mannen te hulp die hen noch bijstand, noch
troost konden geven. Enkelen stierven van angst, anderen vielen flauw. Men
hoorde overal geschreeuw, gejank, gebeden die onderbroken werden door het
geluid van kanonschoten, en daartussen verwensingen tegen de revolutie en tegen
de verantwoordelijken van zoveel onheil. In weinige uren was al wie kon lopen
en niet verlamd was geraakt door de terreur naar de buiten gevlucht. De wegen
waren vol met vluchtelingen van alle leeftijden, mannen en vrouwen, die de ogen
vol tranen naar hun bedreigde huizen keken. De duisternis van de nacht
versterkte nog de vreselijke aanblik van de vlammen. Het gefluit van de kogels,
de knallen van de kanonnen, het gerommel van ineenstortende gebouwen, het
geschreeuw van vrouwen en kinderen, het gekerm van gewonden en stervenden, dat
alles verenigde zich tot één grote verschrikkelijke impressie, die de tijd niet
heeft kunnen wegvegen.’
Vlakbij de wijk die het
zwaarst leed onder de beschietingen woonde een 22-jarige handelaar uit Zwolle,
Evrard Potgieter, die later als schrijver naam zou maken en zijn ervaringen van
die 27ste oktober in Antwerpen neerschreef:
‘Groote god. Ons toefde een ander schouwspel
in de Kloosterstraat. De linkerzijde had geen huis dat niet zwaar beschadigd
was, maar de regter van nagenoeg den ingang af tot aan ’t kasteel toe was
getroffen door de schrikkelijkste brand die immer menschenoogen gezien hebben.
Hier lag een half afgeschoten burger-soldaat – als in het midden doorgekapt.
Verder een man in het hoofd doorschoten in de vlammen opgekrompen. Ginds eene
razende moeder die hare drie kinderen in den brand verloor. Afgrijselijke
oorlog! De tranen sprongen mij in de ogen.’
Pas tegen acht uur nam
het vuren wat af, omdat de citadel en de forten hun kanonnen deden zwijgen.
Enkele schepen gingen echter door. Inmiddels waren Rogier en Chazal, die in de
late namiddag Berchem verlaten hadden om naar Brussel terug te keren, bij het
zien van het bombardement op hun stappen teruggekomen. Zij beslisten, samen met
de pas benoemde gouverneur graaf de Robiano de Borsbeek en nog enkele anderen
de stad in te gaan om te zien wat gedaan kon worden.
‘Bij hun eerste stappen in de verlaten en
lege straten van de stad, trilde de grond nog onder de salvo’s van de
Proserpine en de bommen van de citadel. Ze staken, door langs de muren te
blijven, de Meirplaats over, waar voortdurend puin van de daken, granaten en
bommen naar beneden kwamen, en bereikten, zonder een levende ziel tegen te
komen, het gebouw van het provinciebestuur. De concierge, die zich diep in de
kelder verscholen had, durfde niet naar buiten te komen. Een vrijwilliger drong
dan via een ijzeren hek in de kelder door, en dwong hem om bevend de poort te
komen openen.’
Rogier, Chazal, de
Robiano en de anderen maakten een begin van organisatie en stuurden onder meer
boodschappers uit om de militaire bevelhebbers, Mellinet en Niellon, die de
stad waren uitgevlucht, weer naar Antwerpen te halen. Enkelen van hen, zo
vertelde Chazal later, kwamen in de lege straten majoor Lochtmans tegen, een
officier van de Luikse vrijwilligers:
‘Hij waarde filosofisch door de straten. Zijn
verbeelding was op hol geslagen, in extase voor het grandioze spektakel van een
grote en rijke stad, die verlaten was door haar burgers, gebombardeerd en in
vlammen. Daarvoor had hij de schuilgrachten en de kasematten waar hij zijn
vrijwilligers in dekking had gebracht, verlaten.’
Na enkele tientallen
minuten vielen een paar projectielen op het provinciegebouw, en kwam de
concièrge brand melden. De Belgische politici trokken daarop naar een huis van
een oude tante van de Robiano wat verder op de Meir. Op straat zagen ze een
kanonskogel op hen afkomen en moest Rogier Chazal abrupt in dekking duwen in de
holte van een portaal. De oude gravin, die niet was weggeraakt, ontving de
onverwachte nachtelijke bezoekers in uiterste paniek. Het kostte de nieuwe
gouverneur heel wat moeite haar te kalmeren.
Tegen elf uur hielden de beschietingen op. Een
klein groepje notabelen, dat heel de tijd in de citadel onderkomen had gezocht,
bereikte nu de Robiano en Rogier, met de melding dat Chassé eiste dat de
Belgische troepen de stad zouden verlaten voor vrijdagmiddag, of dat de
beschietingen anders zouden hervatten. Chazal en Rogier reageerden met de
melding dat in dat geval het bevel zou gegeven worden om met alle beschikbare
Belgische troepen de noordelijke provincies binnen te vallen en geen genade te
kennen. Het was het begin van een lange nacht van onderhandelingen.
Boodschappers gingen heen en weer. Omstreeks drie uur werden Rogier en
Chazal, die zich even te slapen hadden
gelegd op hetzelfde bed in het huis van de tante van de Robiano, wakker geschud
door een reeks luide knallen. Ook Henri Conscience zag wat er gebeurde:
’s Rijks Entrepot of Handelsstapel, waar voor
miljoenen en miljoenen goederen van alle natiën geborgen waren, stond in vollen
brand. De oude Sint-Michielskerk werd insgelijks door het vuur verslonden. Tot
boven haren toren golfden de reusachtige vlammen als een gloeiende zee, welker
roode baren door den wind werden voortgezweept. Wolken gensters en gansche
brokken vuur dreven als een stroom uit den vulkaan, waarin de koopwaren, uit al
de streken der wereld samengevoerd, met ijselijk gebruis lagen te koken en te
branden.’
Het grootste stapelhuis van Antwerpen was
inderdaad door de ontploffing van het arsenaal ernaast uiteengereten en brandde
volledig uit. Ook de Kloosterstraat ging bijna geheel in vlammen op. Of de
ontploffing veroorzaakt werd door plunderaars die de ramp veroorzaakten, en die
met een ongekend aantal in de ontploffing bleven, dan wel door vuur dat nog
nasmeulde van de gevechten, is nooit uitgemaakt. Verscheidene notabelen van de
stad, ook Oranjegezinden, waren ervan overtuigd dat Chassé verantwoordelijk
was, op vraag van Rotterdam en Amsterdam. Dat zorgde voor nieuw wantrouwen en
nieuwe vertragingen in de onderhandelingen. Maar tegen negen uur op
vrijdagmorgen geraakten Chazal en Rogier het eens met Chassé om in ruil voor
een wapenstilstand zonder verdere voorwaarden diens grootste nood te lenigen:
de bevoorrading van zijn troepen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten