vrijdag 3 november 2023

Canon, Verhaal en vaderlandse geschiedenis

 


LEZING

GESCHIEDENISFESTIVAL, HAARLEM, 

GRAVENZAAL VAN HET STADHUIS

ZATERDAG 7 OKTOBER 2023, 13u45



Dames en Heren,

 Goedemiddag. Mag ik u eerst bedanken om mij hier uitgenodigd te hebben. En vooral omdat u hier zo talrijk aanwezig bent. Publiek doet het hart van een redenaar altijd deugd. 

 Ik ga u hier vandaag, als nederige Belg onder het waakzaam oog van 32 graven van Holland, trachten te boeien met een betoog rond geschiedenis en identiteit. Ik doe dat in mijn hoedanigheid van auteur van een aantal historische boeken rond ankerpunten van de Belgische geschiedenis. En van een boek dat een poging deed om een synthese te brengen, onder de titel België, een geschiedenis zonder land. Mij boeit onder meer het verhaal hoe naties ontstaan, hoe ze overleven, hoe ze opsnijden met trotse prestaties uit hun verleden, hoe ze evolueren en hoe ze ten onder gaan. 

 Wees gerust, ik ga geen poging wagen om u op enigszins didactisch verantwoorde wijze de complexiteiten van het Belgisch staatsbestel te serveren. Onthou enkel dit. België is een land met drie landstalen. Dat gegeven heeft sinds vijftig jaar het ontstaan gegeven aan een wat slordig uitgebouwde en onafgewerkte federale structuur van deelstaten. De grootste van die deelstaten heet Vlaanderen en verzamelt de Nederlandstaligen, de Vlamingen dus, in de noordelijke helft van België. Die deelstaat heeft onder meer de bevoegdheid om cultuursubsidies te verstrooien over haar onderdanen. En sinds 2010 is een Vlaams-nationalistische partij de grootste van België en dus zeker van Vlaanderen. 

 Een kleine parenthesis voor de echte kenners onder u. Verwar dit hedendaags Vlaanderen niet met het historische graafschap Vlaanderen. Dat was een territorium dat als graafschap continu bestaan heeft tussen het jaar 800 en het jaar 1800, een volledig millennium lang dus. Dat territorium liep vanaf pakweg de Westerschelde, via Antwerpen,Aalst en Kortrijk naar Rijsel en zo, alleszins in de eerste vierhonderd jaar, naar Atrecht-Arras en dan terug naar de kust bezuiden Calais. Het lag dus voor een deel in wat nu Noord-Frankrijk is, in de eerste vierhonderd jaar van zijn bestaan zelfs voor ruim de helft.

 Hoe de naam van het graafschap Vlaanderen een vlag geworden is voor een nieuwe lading, de hedendaagse deelstaat Vlaanderen, is een te lang verhaal om hier te vertellen. Maar u hebt een vergelijkingspunt. Holland is Nederland niet, is het nooit geweest, en toch blijven de Engelsen Nederland vaak Holland noemen. De Belgen trouwens ook: de legendarische voetbalderby noemen wij België-Holland. Iets dergelijks heeft zich ook met het woord Vlaanderen voorgedaan, maar toch weer enigszins anders. Einde parenthesis.

 Waar ik toe wil komen: de Vlaamse cultuursubsidies in handen van een Vlaams-nationalistische partij hebben een onweerstaanbare drang doen ontstaan om Nederland na te volgen in een oefening die Canon heet. Daarvoor is diep in het Vlaamse overheidsmanna geput. Uit de ontelbare subsidiepotten waarmee zo’n nieuwe deelstaat zich tracht te legitimeren, haakte de Vlaamse regering een parelsnoer van tientallen kleine dotaties in elkaar, die het project Canon in de vaart der volkeren konden lanceren.

 Kort nadien inspireerde de Vlaamse regering zich aan een ander Nederlands voorbeeld: de tv-reeks Het Verhaal van Nederland. En dus kwam er dit jaar een Verhaal van Vlaanderen tot stand. Als u dit beeld ziet gaat u ongetwijfeld vermoeden dat de mensen die kijkcijfers analyseren tot de bevinding gekomen zijn dat de ideale mainstream-presentator van een geschiedenisprogramma een licht bebaarde man op middelbare leeftijd moet zijn … waarvan de fakkel stilaan toch al een beetje begint te doven.






 Resultaat: zoals in Nederland vonden in Vlaanderen oneindige polemieken plaats over de vraag of de overheid tot taak heeft haar bevolking een identiteit aan te naaien. Zoals in Nederland deed die berg van voorbarige verontwaardiging een muis baren, omdat de projectleiders finaal handig elk mijnenveld ontweken. Wat overbleef, zowel in Verhaal als Canon, zowel in Vlaanderen als Nederland, waren tableaux, taferelen uit ons verleden, knap gebracht, goed gekozen, onschuldig, vrij onsamenhangend, soms wat slordig, met de noodzakelijke deemoedige buigingen naar de hedendaagse tijdsgeest toe, en uiteraard wat vermakelijkheden voor het gewone volk en zijn op eenvoud gestelde media. Niet onbelangrijk: die projecten haalden een belangstelling bij de bevolking waarvan wij, die onszelf graag als echte kenners van de geschiedenis beschouwen, alleen maar kunnen dromen. 


1. Een creatie van de Schepper Zelve


 Ik ga die discussies over Canon en Verhaal niet herhalen. Mij is iets anders overkomen. Ik ben een half jaar geleden door een interview met de onvolprezen Jos Palm ertoe gekomen de Vlaamse en Nederlandse Canon en Verhaal met elkaar te vergelijken. Ik was en ben over het algemeen vrij positief, met een lichte scepsis nochtans, over beide projecten aan deze en gene kant van Wuustwezel. Maar het resultaat van de onderlinge vergelijking was, ook voor mezelf, behoorlijk ontstellend. 

 Ik geef u meteen mijn conclusie: wij historici, in Nederland, in Vlaanderen, in België, en eigenlijk overal in Europa, blijven ons ook in de inmiddels al voor een kwart opgeschoten eenentwintigste eeuw graag bij het knusse haardvuur van onze natiestaat vermeien, omgeven en beschermd door onze schijnbaar veilige nationale grenzen. Iets scherper gesteld: ook wij blijven nog ruimschoots gevangen in het vaderlands keurslijf dat onze voorouders, en ook nog de school van onze jeugd, ons hebben aangesnoerd. 

Versta me niet verkeerd: dit vormt geen uithaal naar de makers van Canon en Verhaal. De constatatie geldt heel ons gild van historici, zeker in de mate dat Canon en Verhaal een heel verdedigbare synthese brachten van de hedendaagse opvattingen van de geschiedenis in Vlaanderen en Nederland.

 Natuurlijk bestaat Nederland min of meer sedert 1609, en België sedert 1830. Het is dus logisch die staatkundige structuren in rekening te brengen als je geschiedenis schrijft over die periodes. Maar elke overheid, en dus nu ook de Vlaamse, wil haar burgers doen geloven dat haar legitimiteit gebaseerd is op een glorierijk verleden waarin zij niets dan goeds heeft gedaan voor haar onderdanen. Bij de trotse en protserige natiestaten van het jaar 1900 kon het vaderland niets anders zijn dan een creatie van de Schepper Zelve in zijn eerste zeven actieve dagen. Middeleeuwse koningen waren iets bescheidener en lieten hun stamboom enkel tot Troje teruggaan. Moderne overheden hebben die reflex om zichzelf op te pompen nog altijd, zeker als ze, zoals de Vlaamse, nog nagelnieuw zijn en zich als kuikens in het kippenhok beginnen te manifesteren. 

 Dus moet je op je hoede blijven. De tijdslijn van onze geschreven geschiedenis in dit deel van Europa – alleszins tot net bezuiden Haarlem – is 2081 jaren oud. Zij begon toen Julius Caesar, een vreemdeling uit het verre Rome, in het jaar 58 voor Christus zijn eigen exploten in de verf begon te zetten. Van die tijdslijn van bijna eenentwintig eeuwen beslaat het gegeven Nederland dus twintig procent, het gegeven België net geen tien procent, het gegeven Vlaanderen, in zijn huidige lading onder die vlag, iets meer dan twee procent. 

 Wat daarvoor gebeurd is moet je met een heel andere bril bekijken. De inwoner van Utrecht, Middelburg of Maastricht in het jaar duizend zou het in Keulen horen donderen hebben bij het horen van de term Nederland. Zelfs Willem van Oranje trouwens, die er geen flauw idee van had dat hij ooit tot vader des vaderlands zou worden uitgeroepen, laat staan dat hij wist welk vaderland men daarmee bedoelde.

 Laten we die oefening dus eens toepassen op Canon en Verhaal, in Vlaanderen en Nederland, waarbij ik voor de Canon van Nederland de laatste versie gebruik, die van 2020. In welke mate trappen beide in de intellectuele valkuil waarbij je vanuit een hedendaags en eigenlijk recent staatsverband op zoek gaat naar hoe het ontstaan is en daarbij toch redeneert alsof dat staatsverband er altijd al was. Hier gaan we.


2. Nationale helden tegen de Romeinen

 
 Als ik de analyse helemaal zou doen, dan ben ik een paar uur bezig. Ik beperk me daarom tot twee tijdperken die de Lage Landen gemeenschappelijk hebben. Het eerste is dat van de Romeinen. In princiep delen we dat verhaal als Belgen en Nederlanders, en met de Rijnlanders, de Fransen buiten de Provence en de Engelsen. Maar bekijk je beide canons en tv-reeksen in detail, dan gaat het toch om een sterk verschillend verhaal. In Nederland ligt de nadruk op de limes, de grenslijn van het Romeinse Rijk, in Vlaanderen op de heirbaan van Boulogne naar Keulen.
 
 Beide afleveringen van de tv-reeks beschrijven de komst van Caesar en de Romeinse tijd binnen onze hedendaagse grenzen. Dus met Ambiorix, de Eburonen, de heirbaan en Tongeren in Vlaanderen. Met de slachting van Kessel, de limes, de Bataven en Nijmegen in Nederland. Nergens, op geen enkel moment, wordt een verband gelegd met het quasi identiek Romeins gebeuren over de hedendaagse grenzen, ook niet naar Xanten, Keulen of Trier, of Reims en Bavay toe. 





 En dan blijkt ieder zijn eigen held te hebben: in Nederland is dat Julius Civilis, die in 69 na Christus de Bataven enkele jaren leidde in een opstand tegen Rome. Je ziet hem links op het beeld, met een merkwaardig standbeeld. Het is gemaakt in 1820 en stond in het park van Tervuren bij Brussel waar toenmalig kroonprins Willem zijn verblijf had, jullie latere koning Willem II. Het is tien jaar geleden gerestaureerd en is daar te bezichtigen. Er is ons overigens geen authentieke beeltenis van Julius Civilis overgeleverd, dus is ook deze totaal verzonnen, en waarschijnlijk helemaal naar de smaak van Willem gemaakt.

 Het beeld en zijn locatie signaleren overigens dat de Oranjes in het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden de Batavenleider Julius Civilis ook aan de pas verworven Belgen wilden aanpraten als een nationale held uit het verleden. In Vlaanderen hebben we nu dus ook zo’n held, al is die pas veel recenter opgediept uit de mist der tijden: Carausius, een Romeins legeraanvoerder van het einde van de derde eeuw, die men een afkomst van de stam van de Menapiërs toedicht. Die woonden in het hedendaagse West-Vlaanderen en pakweg de Pas de Calais.  Carausius heeft zeven jaar lang zijn eigen rijkje geregeerd hier in de uithoek van het Romeinse Rijk, tot aan jullie limes toe zelfs. Op het beeld bovenaan, zie je Carausius zoals hij optrad in het Verhaal van Vlaanderen. Onderaan, op een muntje uit die tijd, met stevige kop en kin. Die wijzen op goed voedselgebruik, het zal dus wel een Belg geweest zijn.

 Beiden, Carausius en Julius Civilis, nemen minstens een kwart van de aflevering voor hun rekening in het Verhaal van respectievelijk Vlaanderen en Nederland. Dat lijkt me toch wat tricky allemaal. Behoort het echt tot de essentie van die vijf eeuwen geschiedenis dat er ooit iemand met wat vage roots in ons huidig nationaal grondgebied zich in dubieuze omstandigheden een paar jaar verzet heeft tegen Rome? Of streelt dat enkel onze nationale ijdelheid?


3. De Zwijger de mond gesnoerd en doodgezwegen


 Veel sterker nog is de nationale vertekening inzake de Opstand, de periode tussen 1550 en 1600 die toch helemaal gemeenschappelijk is voor Vlaanderen en Nederland. Laat mij het samenvatten in een viertal vaststellingen.

- Zowel het Verhaal van Nederland als het Verhaal van Vlaanderen hebben een aparte aflevering over de Opstand. Ik heb even de locaties op kaart gezet die in die twee afleveringen meer dan een paar seconden in beeld komen. En dan krijg je dit. De oranje plekken zijn die van de Opstand in het Verhaal van Nederland, de gele in het Verhaal van Vlaanderen. En wat merk je: het Nederlands Verhaal gaat maar drie keer buiten de hedendaagse staatsgrenzen: voor Brussel uiteraard, voor Dillenburg en voor het Lanakerveld. Dat laatste ligt in Belgisch Limburg vandaag, net buiten Maastricht. Het Lanakerveld is een klassieker in jullie vaderlandse geschiedenis, in Vlaanderen weet niemand waar dat op slaat. Het Verhaal van Vlaanderen gaat voor de Opstand zelfs maar één keer en heel nipt buiten de grenzen van het hedendaagse Vlaanderen, voor het begin van de Beeldenstorm in Steenvoorde. Tenzij je Brussel als buiten Vlaanderen beschouwt, maar laten we daar niet op ingaan, want dan komen we in ingewikkelde hedendaagse Belgische toestanden terecht.





- Tweede vaststelling. De Opstand in de Nederlanden behoort in elke Europese geschiedenis tot de belangrijkste gebeurtenissen van de zestiende eeuw. Het was immers het rijkste en meest ontwikkelde gebied van West-Europa dat in opstand kwam tegen de dynastie die het zelf had voortgebracht. Gebeurtenissen als de komst van Alva in 1567 met de arrestatie van Egmont en Hoorn, de verovering van Den Briel in 1572, de Spaanse Furie in Antwerpen in 1576, de moord op Oranje in 1584 in Delft en de val van Antwerpen een jaar later behoren tot het Europese erfgoed. Denk onder meer aan wat Beethoven, Goethe en Schiller daar later mee gedaan hebben. 

 Welnu. De val van Antwerpen en de Spaanse Furie bestaan niet in het Verhaal van Nederland, Den Briel en de moord op Oranje komen niet voor in het Verhaal van Vlaanderen. Niet dus, helemaal, helemaal niet, nada. Overigens leiden beide Canons aan hetzelfde euvel. Geen Den Briel en Delft in het ene schamele venster dat de Vlaamse Canon aan de Opstand besteedt. Geen Antwerpen in de Nederlandse, ondanks meerdere vensters. Nog een toemaatje: in de ruim driehonderd bladzijden tekst en beeld van de Vlaamse Canon zal u nergens de naam Alva vinden. Je moet eigenlijk hopen dat het om een banale slordigheid gaat en niet om een bewuste keuze.

- Wat me tot de derde, nog sterkere vaststelling brengt.  De hele aflevering in het Verhaal van Nederland draait rond Willem van Oranje, van het beeld van zijn plechtige voetstappen in minuut dertien tot zijn einde in Delft na vijftig minuten. In de Vlaamse versie – hou u vast – komt hij niet voor, nergens, er wordt niet een keer zelfs maar terloops zijn naam vermeld. Gelukkig valt die naam wel twee keer, zo’n beetje zijdelings, in de Vlaamse canon. Ik vind dit verbijsterend. Het is alsof je de geschiedenis van Ajax Amsterdam beschrijft zonder ook maar één keer de naam Cruyff te laten vallen.

 Maar er is ook wat vreemds met de Zwijger aan de hand in het Nederlandse Verhaal. De Oranje-figuur zegt de hele aflevering geen woord, al komt er wel ruim tien minuten enscenering rondom hem in voor. Zelfs in zijn ontmoeting met admiraal Lumey, die twee minuten duurt en waarin hij hem laat arresteren, wordt niets gezegd, wat met een temperament als Lumey toch eerder onwaarschijnlijk lijkt. Kortom: als ik het even scherp mag stellen: le prince Guillaume d’Orange, als Brabantse edelman die twee derde van zijn relatief korte leven in Brussel heeft gewoond en nooit Nederlands heeft gesproken, wordt in het Verhaal van Vlaanderen doodgezwegen, en moet in het Verhaal van Nederland vooral zijn mond houden. Tot zover onze vaderlandse geschiedenissen.

- Ten vierde en ten laatste wil het toeval dat beide Verhalen wel de arrestatie van de graven van Egmont en Hoorn in 1567 ensceneren. Bij beide gebeurt dat in een gastronomische scene, waarbij, het zal u niet verbazen, de maaltijd in het verhaal van Vlaanderen iets rijkelijker oogt dan in dat van Nederland. In Vlaanderen is Alva zelf de gastheer, een wat jichtige, donkerharige man met een buikje dat de echte ontbeerde. In Nederland valt hij binnen met zijn tercios in een jolig feestmaal voorgezeten door een verontwaardigde Margareta van Parma. Het buikje van de Alva hier is nog steviger dan dat van de Vlaamse, zijn haren iets grijzer. Het leuke detail: in het Nederlandse Verhaal hoor je één van beide graven tijdens de arrestatie heel stilletjes Neen, neen, neen prevelen, in het Nederlands. In het Vlaamse schreeuwen beiden luidruchtig hun woede uit, in het Frans. C’est une honte, c’est une honte.


4. Bruegel voor Vlaanderen, Bosch voor Nederland


 Zo gaat dat dus met onze vaderlandse geschiedenissen. Ik zou nog een reeks voorbeelden uit beide canons en verhalen kunnen aanhalen. De lijst is eindeloos. Maar laat me enkel nog twee elementen in de culturele sfeer aansnijden. 

- U weet dat Vlaanderen en Nederland sinds 1865 een gezamenlijke Woordenlijst van de Nederlandse Taal erkennen. En dat ze sinds 43 jaar bij Verdrag verbonden zijn in een Taalunie. Toch hebben we, volgens beide canons, geen gemeenschappelijke literatuur. Tenzij in het 950 jaar oude zinnetje Hebban alla vogala nestas bigunan, hinase ic ende tu ('alle vogels hebben al een nest gebouwd, behalve jij en ik') waarover filologen nog steeds debatteren of het wel oud-Nederlands is. Maar de Nederlandse Canon onthoudt voor literatuur Betje Wolf en Aagje Deken, Multatuli, Anton de Kom en Annie MG Schmidt. De Vlaamse Van den Vos Reynaerde, Hendrik Conscience en Hugo Claus. Gelukkig is de vindplaats van Hebban alla vogala neutraal terrein, het Britse Oxford namelijk, anders had het één van de twee canons ongetwijfeld niet gehaald.





- Dramatisch vind ik het verhaal van de schilderkunst. De Lage Landen zijn, naast Italië, de bakermat van die kunstvorm. Ze was initieel maar mogelijk in een rijke beschaving waar mensen met voldoende geld waren om ambachtsmensen langdurig en met peperdure materialen aan een afbeelding te laten werken. Zo heeft het graafschap Vlaanderen Van Eyck en Memlinc zien ontstaan. Later leverde het hertogdom Brabant Bosch, Bruegel en Rubens en finaal triomfeerde Holland met Vermeer en Rembrandt. Maar het is één en dezelfde schilderschool, product en emanatie van de vijf eeuwen waarin de Lage Landen aan de spits van de ontluikende Europese beschaving stonden. 

 Niets daarvan in beide canons. Vlaanderen eist Van Eyck, Bruegel en Rubens op, en een nakomertje, James Ensor. Nederland houdt het bij Bosch, Rembrandt en veel later Van Gogh. Vooral voor Bruegel en Bosch is die scheiding via de hefboom van de hedendaagse vaderlanden ronduit pijnlijk. Leg de doeken naast elkaar en je ziet hoe Bruegel van Bosch leerde. Beiden waren Brabanders, de steden waar ze hun stiel leerden lagen amper 50 km van elkaar. Tussen de twee schilderijen waarvan we hier fragmenten afbeelden, ligt 45 jaar. Maar Bruegel moet vandaag als Vlaming gelden, Bosch als Nederlander. 

  Ik hoop daarmee aangetoond te hebben dat we met zijn allen nog heel wat sloopwerk voor de boeg hebben om al die vaderlandse verdwazing uit het verleden, die ons geschiedenisbeeld nog altijd vertroebelt, weg te halen. Gelukkig erkennen we vandaag toch meer en meer dat ons verleden hoofdzakelijk een aaneenschakeling van toevalligheden is. De relevantie daarvan bestaat uit het kennisnemen van ervaringen uit het verleden, waarvan de analogieën met hedendaagse situaties nochtans verrassend groot kunnen zijn, en dus leerzaam. En waardoor we tot nieuwe boeiende inzichten kunnen komen.


5. Kleintjes in een roedel van absolute wolven

 
 Bekijk gewoon die staatkundige landkaart van West-Europa eens. Wij zijn die zo gewoon dat we daar niets opvallends meer aan zien. Maar misschien moeten we dat aan een Chinese student vragen, met wat kennis van geschiedenis. Dan zie je drie grote staten Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Daarvan weten we dat die iets meer dan honderd jaar geleden de absolute wereldmachten waren. En dan valt het op dat daartussen drie kleinere staten bestaan. Dan stel je je toch vragen. Hoe hebben die kleintjes kunnen overleven in zo’n roedel van absolute wolven? En hoe komt het dat ze met drie zijn, en niet één, of twee of vier?

 Andere vraag: waarom liggen de klassieke breuklijnen die in Europa natievormend hebben gewerkt bij ons dwars door de twee naties van de Lage Landen heen, de godsdienstig aan de Grote Rivieren, de taalkundige dwars door België?

 Nog andere vragen, los zelfs van de staatkunde. Waarom hebben de Lage Landen een half millennium lang – zij het in de opeenvolging van eerst het graafschap Vlaanderen, dan het hertogdom Brabant en finaal het graafschap Holland en de Republiek – aan de spits gestaan van de opbloeiende westerse beschaving? En waarom zijn ze die positie na 1700 kwijtgespeeld aan Engeland? 

 Waarom behoren wij tot het geprivilegieerde deel van de wereld dat heel vroeg zijn welvaart ontwikkelde en er nog altijd een buitenproportioneel deel van heeft, ook al haalt de rest ons stilaan in?

  Heeft iemand onder u zich ooit afgevraagd hoe het komt dat het grootste deel van de geschiedenis van zowel België als Nederland zich voor het jaar duizend hoofdzakelijk in het oosten en zuiden van beide landen afspeelt – Utrecht als meest westelijke stad, Nijmegen, Heerlen, Maastricht, Tongeren - en dat na het jaar duizend het accent helemaal komt te liggen op de zeegebieden: Vlaanderen, eigenlijk ook Brabant, en later Holland? Heeft iemand zich onder u ooit afgevraagd waarom de grens van het Nederlandse taalgebied grosso modo samenvalt met die van 50 meter boven de zeespiegel, historisch gesproken ook in Noord-Frankrijk?


6. De wateringue van Saint-Omer


 Sta me toe om een laatste oefening te doen om mijn verhaal kracht bij te zetten. En ik ga daarvoor putten uit een project waar ik zelf al een tijdje aan bezig ben. Venster nr. 15 in de Nederlandse Canon van 2020 visualiseerde De Beemster. Tot het jaar 1600 een groot moeras. Toen zagen kooplui van het nabije Amsterdam er brood in om dat moeras te gaan droogleggen, en 500 kavels landbouwgrond aan te leggen tussen de grachten die het water naar 25 molens voerden, die op hun beurt het water in de Zuiderzee pompten. Een goede belegging voor kooplui in die tijd, die van raadspensionaris Oldenbarneveldt de toestemming vroegen en verkregen om het moeras om te vormen. Onder hen, zo bleek deze zomer op een heel mooie tentoonstelling in het Agrarisch Museum van Middenbeemster, ook een aantal met Antwerpen als geboorteplaats. 

 Voor de Canon diende De Beemster als typevoorbeeld van de Nederlandse polderdrang. Dat Nederland een polderland is, staat buiten kijf. Ruim zestig procent van het grondgebied zou regelmatig onder water lopen als er geen dijken, gemalen en waterbeheer waren. Alleen valt me telkens weer op dat in Nederlandse publicaties, en dus ook in de Canon, het lijkt alsof dit een louter Nederlands verhaal is.



 Bekijk dan maar eens deze kaart van topographic-map.com. Al wat blauw is, ligt onder de zeespiegel. Wat turqoise is, is er amper 3 meter boven. En dan zie je dat het Nederlandse laagland doorloopt tot in Vlaanderen, en dat ook een stevig stuk van Vlaanderen, zo’n 20 %, ingepolderd land is. Kijk vooral naar de kustlijn, die nu zo’n 30 kilometer westelijker ligt dan in het jaar 1100. 

 Zeeuws-Vlaanderen is overigens een speciaal verhaal, en misschien wel het meest spectaculaire van allemaal. Het bewoningsgebied moet daar rond het jaar 1000 gereikt hebben tot grosso modo waar nu de Belgisch-Nederlandse grens ligt. In de 12de en 13de eeuw hebben de bewoners de kustlijn zo’n dertig km teruggezet, door massale en speculatieve inpoldering, met de graven van Vlaanderen en allerlei kloosters als beleggers voorop. Alleen is heel dat gebied in de Tachtigjarige Oorlog, van Antwerpen tot Cadzand, ruim vijftig jaar onder water gezet, als frontlijn tussen de strijdende partijen. Maar na 1648 is men opnieuw begonnen, en heeft men opnieuw de oevers van de Westerschelde 30 km teruggedrongen.

 Waarmee ik tot het zwarte puntje links onderaan op de kaart kom: het Franse stadje Saint-Omer, vandaag met nog geen 15.000 inwoners, de helft van het aantal in het jaar 1300. Een slapend stadje vol kostbaar erfgoed uit het verleden, waarvoor het nauwelijks de middelen heeft om die te valoriseren. Moeizaam vechtend tegen het dramatisch economisch verval dat overal in Noord-Frankrijk heeft toegeslagen.

 Saint-Omer is de eerste stad van het graafschap Vlaanderen geweest die stadsrechten verwierf, anno 1050. Ze was de eerste stad die zich ontwikkelde tot een bloeiend textielcentrum. Ze is volgens mij ook de eerste waar men systematisch gaan inpolderen is. Saint-Omer lag en ligt immers in een waterput: de woelige rivier de Aa stort zich van de hellingen van het omliggende land van Artois met een groot debiet aan water naar beneden in een perfect platte vallei. De uitweg naar de zee anno het jaar 1000 verliep nog tussen twee dicht aan elkaar gedrukte hellingen. Anders gezegd: Saint-Omer zelf ligt op een heuvel, maar het is sinds mensenheugenis omgeven door moerassen.




 Het zijn die moerassen die de kooplui van Saint-Omer, samen met cisterciënzers men met de steun van de kanselier van de graaf van Vlaanderen in de twaalfde eeuw zijn gaan droogleggen en verkavelen. Datgebeurde met primitieve molens en kanalen die toen nog naar sluizen voerden, die enkel met eb naar de zee werden geopend. Pas later, in de zeventiende eeuw, heeft men uit Holland de technologie van de Archimedesschroef overgekocht en toegepast. 

 Vandaar dat je ook nu nog in en om Saint-Omer landschappen vindt die voor mensen van Nederland heel vertrouwd moeten overkomen, met molens en huizen waarvan het dak op de hoogte van de waterlijn ligt achter een hopelijk forse dijk. En je zal ongetwijfeld gelijkaardige verhalen vinden in de streek van Veurne en Ieper – ook zo’n diepe inham van de zee ooit – rondom Brugge, in heel Zeeuws-Vlaanderen zoals ik zei, en, naar ik vermoed, ook rondom Antwerpen.

 Polderen is dus zeker geen louter Nederlands verhaal, het vindt waarschijnlijk zelfs, en alleszins voor West-Europa, zijn oorsprong in en om Saint-Omer en verspreidde zich van daaruit over het graafschap Vlaanderen. Het is niet voor niets dat Dante in zijn Divina Comedia een zinnetje wijdt aan de fiamminghi die dijken bouwden tussen Wissant en Brugge. Het bestuur van de waterhuishouding rond Saint-Omer werd in 1150 gecreëerd door de graaf van Vlaanderen, die een dergelijk bestuur ook elders in polderland ging installeren. Het heet ook vandaag nog in Saint-Omer de wateringue, wat de wateringen zijn van Vlaanderen, en de waterschappen van Nederland.


7. De dood van bloemkolenland


 Wat is de relevantie van dit alles? Wel, die is groter dan u denkt. Achthonderd vijftig jaar lang is het verkavelde vruchtbare land van de voormalige moerassen van Saint-Omer bewerkt door boeren, zoals in de Beemster nog vandaag. Dat waren daar in Noord-Frankrijk vooral groenteboeren. Nog in de twintigste eeuw waren bloemkolen uit de streek in heel Frankrijk vermaard. Dit voorjaar ving ik echter het volgende verhaal op.

 Zo’n twintig jaar geleden, aan het begin van deze eeuw, opende ook Frankrijk iets meer zijn grenzen voor landbouwimport, in de grote globaliseringsbeweging die tussen 1980 en 2008 heeft plaatsgevonden en zoveel welvaart in de rest van de wereld heeft gebracht. Alleen: plots bleken de bloemkolen van de moerassen van Saint-Omer 5 à 10 % duurder dan wat geïmporteerd kon worden. Tja, de oude kavels waren natuurlijk kleiner dan de mega-hectares waarop in een ver verwijderd land bloemkolen op reusachtige velden worden geoogst en met grote vrachtwagens worden vervoerd, in plaats van met de kleine bootjes op de kanalen van de moerassen. Binnen tien jaar gooide ruim de helft van de telers in de streek de handdoek in de ring.

 Wat ik vernam dit voorjaar is dat de autoriteiten in de streek nu, twintig jaar later, stilaan ontdekken dat die bloemkooltelers ook instonden voor heel veel onderhoud en controle van de eeuwenoude waterhuishouding. De jongste twee decennia zijn er terug meer overstromingen. Men begint te vermoeden dat er veel overheidsgeld en hopelijk wat vrijwilligerswerk van natuurliefhebbers nodig zal zijn om de boel weer onder controle te krijgen. Maar is er wel geld in deze verarmde streek? En wat met de stijging van de zeespiegel als gevolg van de klimaatverandering? De zee, de woeste Noordzee die duizend jaar lang in die streek getemd is gebleven en teruggedrongen, ruikt opnieuw haar kans.





 Ik ga me, zo dicht bij de Nederlandse verkiezingen, hier niet aan grote maatschappelijke conclusies uit dit verhaal wagen. Laat mij het zo formuleren: men heeft in en om Saint-Omer twintig jaar geleden gekozen voor een logisch lijkende economische efficiëntie. Maar men beseft nu twintig jaar later dat men daarvoor een stuk maatschappelijke efficiëntie heeft opgeofferd, die diep in het verleden al was ontstaan en stilletjes gegroeid.

 Ik hoop daarmee aangetoond te hebben dat over de grenzen kijken met geschiedenis wel degelijk relevant kan zijn, tot in ons dagelijkse leven toe. Het goede nieuws, voor ons historici, is dat er nog zoveel nieuwe perspectieven aan te snijden zijn in ons verleden, dat we nog voor generaties werk hebben. Laten we er vooral niet voor terugschrikken.