maandag 2 april 2012

De Grote Oorlog (fragment uit hoofdstuk 8 van het boek)


(Een onwezenlijke foto uit het universiteitsarchief in Leuven: De Oude Markt (achteraan) en de Grote Markt aan de kant van de Kortestraat in Leuven, enkele weken na de Duitse furie. Als kind viel me, op weg naar school, al op dat de huizen daar allemaal de datum 1914 in hun nok droegen)

(Onderstaand fragment vertelt het verhaal van de Eerste Wereldoorlog in België. Het maakt deel uit van het achtste hoofdstuk - 'In Europa' - van mijn boek, over de periode 1914-1945)




OPNIEUW OORLOG



Na 83 jaar van ononderbroken vrede en ongekende opbloei keerde de oorlog op 4 augustus 1914 weer naar zijn geliefde België. Het werd, vanaf de allereerste dag, een weerzien in felle brutaliteit.

Toen de Servische student Gavrilo Princip op 28 juni de Habsburgse kroonprins Franz-Ferdinand doodschoot in de straten van het door Oostenrijk gecontroleerde Sarajevo, moest dit tot een crisis leiden, maar niet noodzakelijk tot een algemene oorlog. De Duitse legerleiding keek echter met toenemende angst naar de economische opbloei van Rusland en de versterking van Sint-Petersburgs militaire slagkracht die eruit dreigde voort te vloeien. Dus besloot ze het conflict dat toch in de sterren geschreven stond, meteen uit te lokken. Ze moedigde de bondgenoot in Wenen aan het kleine Servië de oorlog te verklaren. Dat gebeurde, op 28 juli, met een bombardement van Belgrado door Oostenrijkse schepen op de Donau. Meteen weerklonk het startschot voor het bevestigen van de bondgenootschappen en het uitvoeren van de tot in elk detail uitgewerkte  militaire plannen van alle generale staven, waarin timing de cruciale factor was. Pas dan  begon Berlijn even te aarzelen over wat het ontketend had. Maar toen was het te laat.

Duitsland en Oostenrijk-Hongarije wisten zich omsingeld door Frankrijk en Rusland, die haast zeker versterking zouden krijgen van het Britse wereldrijk, de machtigste natie op aarde. Daarom had de generale staf in Berlijn onder generaal Schlieffen kort na 1900 een minutieus plan voorbereid dat vertrok van de gedachte dat het Russische leger minstens een maand nodig had om te mobiliseren. In die weken moesten alle Duitse troepen, die in een paar dagen aan het front konden staan, via een gigantische en perfect getimede mokerslag dwars door België en Noord-Frankrijk heen binnen veertig dagen Parijs veroveren. Van een doortocht door Nederlands Limburg werd op het laatste moment afgezien omdat men bij de te verwachten Britse zeeblokkade – zoals bij Bonaparte destijds – op Den Haag hoopte voor bevoorrading.

Naar België, waarvan Pruisen in 1830 mee het neutraliteitsstatuut had gewaarborgd, gingen in de tien jaar voor 1914 voortdurend signalen uit dat het die verplichting in geval van een Duitse doortocht best als afzijdigheid interpreteerde. De gezagsdragers in Brussel waren daar zelf verdeeld over, maar beslisten begin augustus inderdaad het verzet beperkt te houden en snel terug te plooien op de nationale vesting Antwerpen die zijdelings van de Duitse doorgangsroute lag. Desondanks was zelfs dat minimaal verzet voor de in een veel te strakke timing gevangen Duitsers er te veel aan. Ze verloren kostbare dagen bij de ontmanteling van de forten van Luik, die ze in het oorspronkelijk plan bij verrassing in een dag hadden willen innemen.

Systematische terreur


De frustratie daarover dreef de Duitse legerleiding tot een actie die het eeuwenoude imago van Pruisen en Duitsland als landen van beschaving, wetenschap en cultuur om zeep hielp, tot op de dag van vandaag. Elk minimaal en vaak niet eens georganiseerd teken van verzet vanwege de Belgen kreeg systematische terreur als antwoord. Overmatig drankverbruik vanwege de augustushitte wakkerde die ijver nog aan. In Visé, een grensdorp halfweg tussen Luik en Maastricht, bleek op 4 augustus de brug over de Maas opgeblazen en vuurden Belgische soldaten vanaf de linkeroever enkele schoten af op de Duitsers. Hun legerleiding stuurde daarop een speciale compagnie naar het dorp. In twee dagen staken de soldaten zeshonderd huizen van Visé in brand. Ze executeerden 38 inwoners en deporteerden er 631 andere naar Duitsland.

Mélen, een dorp in de buurt van Luik, betaalde het beetje verzet vanuit de forten met ruim 72 doden. Het waren allen burgers, die met de handen op de rug gebonden in een wei werden bijeengedreven en ter plekke werden geëxecuteerd. Majoor Erich Ludendorff, die rond Luik net zijn eerste succesje had geboekt dat hem razendsnel naar de top van het Duitse leger zou katapulteren, keek sigaren rokend toe. Op 12 augustus hield een eenheid van Belgische karabiniers-cyclisten in het Limburgse Halen aan de samenvloeiing van Demer en Gete een dag lang de Duitse opmars tegen. Het was de laatste maal in West-Europa dat een cavaleriecharge met de blanke sabel plaatsvond. De Pruisen, die overmoedig de Belgen in de pan wilden hakken, werden neergemaaid door geconcentreerd geweervuur en twee mitrailleurs. In de daaropvolgende dagen volgden wraakacties in heel de regio tussen Diest, Leuven en Mechelen, met vernielingen en slachtpartijen in Aarschot (19 augustus, 150 doden) en Leuven zelf (25 en 26 augustus, ruim 200 doden) als hoogtepunt.

Ook in het brede gebied rond de samenvloeiing van Samber en Maas lokte elke hinderpaal op de Duitse route bloedige represailles uit, met uitschieters in Andenne (19 augustus, ruim 200 doden), Tamines (20 augustus, 350 doden) en vooral Dinant (21 augustus, 650 doden). Doorgaans dreven de Duitse soldaten de inwoners van een dorp of stad samen en posteerden ze op een rij. Dan maakten ze, luid tellend, elke derde, vierde of vijfde burger in de rij af.

In totaal vermoordden de Duitsers in augustus en begin september tijdens hun opmars, en buiten de krijgsverrichtingen om, ca. zesduizend Belgen, deporteerden ze er vele duizenden naar Duitsland en vernielden ze ruim vijftienduizend woningen en gebouwen. Elke sympathie die er in België vóór de oorlog voor Duitsland bestond, zeker in Vlaams-katholieke kringen, verdween meteen. Het mishandelde ‘tiny little Belgium’ oogstte een golf van sympathie en Duitsland kreeg een reputatie van barbarij over de hele wereld. Vooral in de neutraal gebleven Verenigde Staten sloeg dit aan. Groot-Brittannië was nu volslagen overtuigd van zijn goede keuze, nadat het, vanwege de invasie van België, aarzelend in de oorlog was gestapt om tegen Duitsland te doen wat het vijfhonderd jaar lang tegen Frankrijk had gedaan: het vrijwaren van de overkant van de Noordzee rond de monding van Rijn, Maas en Schelde. Omgekeerd verantwoordde de Duitse legerleiding zich tegenover de eigen publieke opinie met verzonnen gruwelverhalen over Belgische sluipschutters en hatelijke misdaden door Belgische burgers, waarmee meteen de mentale basis werd gelegd voor latere onbarmhartigheden tegenover het kleine buurland.

Vooral het afbranden van de dertiende-eeuwse lakenhalle in het centrum van Leuven met zijn rijke collectie middeleeuwse incunabels van de universiteit sprak tot de verbeelding van de Europese en Amerikaanse kranten. Het was alsof de Turken opnieuw de bibliotheek van Alexandrië hadden vernield. Meteen ontstond ook het beeld van heldhaftig verzet van het kleine leger van de Belgische soldaten tegen de machtige Pruisische oorlogsmachine. In de realiteit was het militair verzet minimaal, zeker in de twee eerste weken, en eigenlijk beperkt tot de twee momenten – rond Luik en in Halen – dat de Belgen machinegeweervuur gebruikten en de Duitsers de verschrikkelijke effecten van dit wapen ondervonden.

Al op 20 augustus rukten de Duitsers Brussel binnen. Drie dagen later hadden regering en leger zich op de nationale vesting Antwerpen terugtrokken. Toch werden van daaruit nog enkele Belgische aanvallen gelanceerd, onder meer naar Mechelen toe, die ook weer wat Duitse eenheden aan de praat hielden. De Belgen begonnen zelf te geloven in de sterke verhalen die over hen de ronde deden. Omdat de Franse en Engelse legers pas in de tweede helft van augustus de Belgische grens overstaken, is het duidelijk dat het bescheiden Belgisch verzet beslissend is geweest in de vertraging van het veel te ambitieuze Duitse opmarsplan en de finale mislukking ervan tussen 6 en 13 september aan de Marne.

Pas toen werd de nieuwe dynamiek van oorlog voeren echt duidelijk. Vanaf  de Marne probeerden Fransen en Duitsers telkens weer elkaar langs de westelijke flank te omsingelen en te verrassen. Maar telkens weer volstond een stevige batterij van machinegeweren om een dergelijke doorbraak te beletten. De pogingen bleven doorgaan totdat beide kampen in november de Noordzee bereikten. Van dan af stabiliseerde de frontlijn, met machinegeweren en ongekend krachtige artilleriebatterijen tegenover elkaar, en soldaten die zich steeds dieper in de grond groeven om zo beschut te blijven. De laatste strook van die honderden kilometers lange sleuf tussen Noordzee en Zwitserse grens, tussen Nieuwpoort aan de IJzermonding en Boezinge ten noorden van Ieper, kwam in handen van het Belgisch leger.

Dat had zich op 6 oktober uit Antwerpen moeten terugtrekken, na aanhoudende Duitse beschietingen. Het had, op weg naar Calais, een laatste wanhopige verzetspoging geleverd aan de IJzer, die hopeloos leek, totdat de plaatselijke sluiswachters op 28 oktober de vlakte onder water wisten te zetten. De Duitsers beseften, zoals Lodewijk XIV in 1672 voor de poorten van Amsterdam, niet goed wat er gebeurde en stonden machteloos. Tegen tien november was ook de Duitse opmars rond de heuvels van Ieper gestuit door het Britse expeditiekorps. De middeleeuwse lakenstad werd de volgende vier jaar met de grond gelijk gemaakt. De ondergrond van de omgeving is ook vandaag nog bezaaid met grote oorlogskerkhoven en obussen en granaten van de vele bloedige en nutteloze offensieven in de regen, de wind en de modder van West-Vlaanderen. Vier jaar lang zouden de fronten amper nog bewegen. Koning Albert I regeerde over een procent van zijn grondgebied en over een leger Belgische soldaten waarvan het aantal geleidelijk zou stijgen van iets meer dan 50.000 in november 1914 tot ruim 200.000 vier jaar later.

Plundering en honger


De Grote Oorlog – zoals hij werd genoemd vooraleer er een Tweede Wereldoorlog uitbrak – was een oefening in zelfvernietiging van de Europese beschaving die kort voordien nochtans heel de wereld in haar greep had gekregen en tot een ongekende welvaart was gekomen. Toen de schitterende plannen van de legerleidingen in duigen vielen in het najaar van 1914, gingen de generaals improviseren. Ze lanceerden wanhoopsoffensieven waarbij honderdduizenden het leven lieten voor een voorschoot grond.

De logische consequentie was vrede zoeken, maar aangedreven door een geëxalteerde propaganda en publieke opinie, kozen politici voor escalatie. Men ging zonder limiet geld lenen om de oorlog aan de gang te houden, revolutie stoken bij de tegenstander, planeconomieën uitwerken om de oorlogsproductie te stroomlijnen, vrouwen naar de fabrieken lokken om de vrijgekomen arbeidsplaatsen van de soldaten aan het front in te vullen, wetenschappers mobiliseren om nog krachtiger wapens te maken, burgerschepen torpederen, steden bombarderen vanuit de lucht, gifgas gebruiken aan het front. Karel V, Filips II, Lodewijk XIV Napoleon Bonaparte en hun tegenstanders vochten om stukken grond van elkaar in te pikken. In de Eerste Wereldoorlog vochten opgezweepte naties om elkaar te vernielen en te ontmantelen, iets waar ze dertig jaar later bijna in slaagden.

Het kleine België, zo kwetsbaar ontstaan in 1830 en zo gebrutaliseerd in de late zomer van 1914, kraakte onder de druk van die maalstroom. Dat het niet verdween is omdat het zichzelf tot aan de oorlog succesrijk gelegitimeerd had, omdat het overduidelijk slachtoffer was, met een immens kapitaal aan sympathie in heel de wereld, en natuurlijk ook omdat andermaal Engeland ten oorlog ging om het te behouden, als buffer voor zijn eigen bescherming.

Vanaf november 1914 viel bijna geheel België onder het bestuur van het Duitse leger. Geen enkele verplaatsing over de gemeentegrenzen was meer mogelijk was zonder een (te betalen) Passierschein. De politie was, voor het eerst sedert Bonaparte, opnieuw almachtig. Het Duitse leger eiste voedingswaren, vee, postduiven, oogsten en industriële goederen op, ongeacht de gevolgen voor de bevolking. Bedrijven, banken en kranten vielen stil door de Duitse plundering, de Britse blokkade, het verbroken contact met Frankrijk. Geleidelijk aan bouwde de bezetter ook aan een metalen grensversperring, met elektriciteit, aan de Belgisch-Nederlandse  grens, om te beletten dat Belgen zouden vluchten. Honderdduizenden mensen kwamen zonder werk te zitten. België werd genadeloos leeggehaald en kreeg, zoals bij alle bezettingen uit het verleden, een veelvoud van de gebruikelijke belastingen opgelegd. Na 1916 kwamen daar nog eens de opeising van arbeidskrachten voor de Duitse boerderijen en fabrieken bij, het systematisch afbouwen van Belgische bedrijven en spoorwegen om de onderdelen in Duitsland te gebruiken, het opeisen van grondstoffen in alle mogelijke vormen. Zelfs kerkklokken moesten er toen aan geloven.

Een hongersnood was onvermijdelijk, zo was meteen duidelijk in september 1914. Er waren op dat moment vele honderdduizenden vluchtelingen die in beweging waren gebracht door de  Duitse gruweldaden. De meesten keerden nog voor het eind van het jaar terug, na geruststellingen door zowel de bezetter als de Belgische autoriteiten. Maar het voedselvraagstuk werd er alleen maar groter op. Vanuit Brussel slaagden de bankier Emile Francqui en de industrieel Ernest Solvay er in de herfst van 1914 in om een comité te stichten dat de voedselbevoorrading vanuit Amerika en andere neutrale landen ging organiseren, daarbij ruim inspelend op het kapitaal van medelijden dat het gruwelijk mishandelde België had verworven. De wantrouwige Engelsen, die voor een lek in hun blokkade vreesden, lieten uiteindelijk betijen, net als de Duitse bezetter. Geen van beide wou Washington te veel voor het hoofd stoten.

Vier jaar lang wist dat Nationaal Comité voor Hulp en Voeding (NCHV) met vallen en opstaan de voedselleverantie in het bezette en leeggeplunderde land te verzekeren. Het kreeg daarvoor hulp van zijn Amerikaanse pendant, de Commission for Relief in Belgium, die geleid werd door Francqui’s kennis, de mijningenieur en latere president Herbert Hoover. Beiden konden niet vermijden dat het in de winter van 1916-17 en naar het einde van de oorlog toe toch tot een heuse hongersnood kwam, wel dat die dezelfde dramatische proporties aannam als in dat andere fel geteisterde land, Servië, waar vanaf 1915 honderdduizenden hongerende inwoners stierven in een epidemie van tyfus.

Het NCHV  werd een feitelijke regering die veel meer in contact stond met de bevolking van elke gemeente dan de regering in ballingschap die zich half oktober 1914 in het aangename, maar geïsoleerde kustplaatsje Sainte-Adresse nabij Le Havre had mogen vestigen. De koning zelf zat meestal in De Panne, dicht bij het front. Die verwijdering tussen bevolking, vorst en regering deed hen, mede door de lange duur van de oorlog en de uitzichtloosheid ervan, ook mentaal uit elkaar groeien, met telkens verschillende opvattingen over de toekomst van het land.

Belgische onenigheid, Duitse Flamenpolitik

Vier jaar lang weigerde koning Albert zijn kleine leger in te schakelen in de grote offensieven van Fransen en Britten tegen de Duitse stellingen. De reden was eenvoudig: bij het tempo van vele tienduizenden soldaten die iedere dag sneuvelden of gewond raakten in gevechten als die rond Verdun, Ieper of de Somme, was de Belgische koning in minder dan een week zijn leger en dus zijn voornaamste politieke hefboom kwijt. Alberts soldaten, de flaminganten inbegrepen, zouden hem daar altijd dankbaar voor zijn.

Ook principieel wilde de koning zich niet te fors binden aan Londen en Parijs. Zoals zijn voorgangers bekeek hij de Belgische situatie met een internationale en militaire blik, die de lokale politici en zeker de kranten vaak ontbeerden. Hij besefte dat Duitsland economisch sterker was geworden dan Groot-Brittannië, en op het vasteland militair het machtigst. Dus calculeerde hij een Duits succes in, of op zijn minst een langdurige Brits-Duitse strijd. Frankrijk was daarin van minder tel. Hij weigerde zich in de Brits-Franse coalitie te laten opnemen. In de winter van 1915-16 voerde hij via tussenpersonen zelfs wekenlang gesprekken met Berlijn over een aparte vrede waarin België bleef bestaan, zij het in de Duitse invloedssfeer (en dus met behoud van zijn monarchie, zoals in de andere Duitse vorstendommen na de eenmaking). De voorstellen voor dat laatste waren echter onvoldoende voor Berlijn. Albert zelf vreesde de gesprekken niet langer geheim te kunnen houden en zette ze in februari 1916 stop.

Heel anders redeneerden de katholieke regering en haar regeringsleider Charles de Broqueville. Deze Turnhoutse baron besefte dat hij met Francqui en de zijnen in België een geduchte concurrent had, dat er druk was om de regering open te breken naar socialisten en liberalen toe (zoals in 1916 ook gebeurde), en dat op die manier het zuiver algemeen stemrecht op tafel zou komen. Dus koos hij voor de vlucht vooruit: België moest na de oorlog groter worden, met minstens Zeeuws-Vlaanderen, Nederlands Limburg, het Groothertogdom Luxemburg en de in 1815 aan Pruisen afgestane oude Habsburgse territoria rond Eupen en Malmédy. Gebiedsuitbreiding kon de regering opnieuw populair maken wanneer ze uit ballingschap terugkeerde, zo redeneerde de premier. Bovendien waren de in te halen gebieden sterk katholiek en konden ze de doorbraak naar het algemeen stemrecht verzachten voor de dominante katholieke partij. Het grote verschil met koning Albert was dat de Broqueville voor zijn plannen volop op een Frans-Britse overwinning moest rekenen.

Koning en eerste minister vochten hun dispuut niet openlijk uit, wel via tussenpersonen in de kranten en binnen de regering. De Duitsers zelf hadden andere plannen. Berlijn wilde de overmacht op het continent. Daarvoor was in West-Europa de verwerving van Nederland en België essentieel, zowel om strategische als om economische redenen. Plannen in die zin, van voor de oorlog, voorzagen een eventueel afstaan van Franstalig België aan Frankrijk – of in radicaler versies: het over de grens jagen van alle Franstaligen. Nederland en Vlaanderen konden dan als één of twee vorstendommen opgenomen worden in het Pruisisch-Duitse rijk, zoals dat met de Noord- en Zuid-Duitse vorstendommen was gebeurd onder Bismarck. Beide samen liefst, want het protestantse Berlijn was als de dood voor een aangroei met alleen maar katholieken.

De oorlog was nog geen maand oud toen de Duitse kanselier, Theobald von Bethmann-Hollweg, aan zijn diensten in het pas bezette Brussel de instructie gaf de Vlaamse Beweging aan te moedigen. Heel precies bedoelde hij: een beweging voor de Nederlandse taal in België waarmee ook in het neutrale Nederland sympathie kon worden gewonnen. Na het stilvallen van de fronten in de herfst werden die instructies uitgewerkt in een systematische Flamenpolitik. Duitsland zou de Vlaamse eisen helpen verwezenlijken, ook die van een Vlaamse rijksuniversiteit, liefst met Nederlandse hulp, opdat zowel Vlamingen als Nederlanders rijp zouden worden gemaakt voor opname in het Rijk. De nieuwe gouverneur-generaal in Brussel, de hoogbejaarde Silezische cavaleriegeneraal Moritz von Bissing, drukte het prozaïscher uit: ‘We zullen  België misschien moeten ontruimen, maar het tegen dan vernietigen door de Vlamingen.’

Dergelijke destabiliseringsplannen werden door alle grootmachten gebruikt in de Eerste Wereldoorlog. Britten en Fransen zetten de Tsjechen en de Polen op tegen Oostenrijkers en Duitsers, en de Arabieren tegen de Turken. De Duitsers sponsorden de Vlamingen of de Ieren en gingen in april 1917 zelfs zover de extreemlinkse Rus Wladimir Iljitsj Uljanov (bijgenaamd Lenin) in een geheime trein van zijn ballingsoord in Zürich naar Sint-Petersburg over te brengen, in ruil voor diens belofte om bij een machtsovername vrede te sluiten met Berlijn. Zoals bekend greep Lenin inderdaad zes maanden later de macht, bij de bolsjewistische staatsgreep in Sint-Petersburg. In maart 1918 realiseerde hij ook de belofte van vrede met Duitsland.

Maar zelfs de behoorlijk gefrustreerde flaminganten rijp maken voor liefde voor Duitsland was sneller gezegd dan gedaan. De legers van keizer Wilhelm hadden immers duizenden Vlamingen afgeslacht, er honderdduizenden op de vlucht gejaagd, Antwerpen zwaar gebombardeerd en het hele land in zwarte ellende gedompeld. Dus werden er in de eerste plaats vooral Nederlandse expansionisten (die men later ‘Grootnederlanders’ zou gaan noemen) op Vlaanderen losgelaten om het terrein te effenen. Bij hen was de in Gent wonende Friese dominee Domela Nieuwenhuis en de Haagse ambtenaar Frederik Gerretson, die op gedoogsteun kon rekenen van Pieter Cort van der Linden, de Nederlandse liberale minister-president. Den Haag wilde ook wel voorbereidselen treffen voor het opnieuw delen van de kaarten.

Geld bezorgde de bezetter in overvloed, onder meer om kranten op te kopen. Maatregelen volgden ook, zoals het verwijderen van alle Franstalige straatnaamborden in Vlaanderen. Maar de vis beet niet: enkel de in Antwerpen bekende flamingant en atheneumleraar August Borms ging in 1915 in op het Duitse lonken. Pas in het najaar van 1916 waagde de bezetter zich aan de controverse, met de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent. In de praktijk was het een gigantische flop: ondanks royale studiebeurzen bereikte men amper honderd studenten en bleek het rekruteren van professoren aartsmoeilijk. Borms en een schare onbekenden mochten een jaar later nog een stap verder gaan: de oprichting van een Raad van Vlaanderen die in Berlijn om administratieve scheiding ging vragen. Uiteraard werd de Raad prompt als nieuwe regering van Vlaanderen erkend, ook al kreeg hij er niets over te zeggen.

Geen hond in de hongerende bevolking die in de Duitse val trapte. De activisten werden uitgespuwd. Toch zouden ze vijf jaar na de oorlog van een toenemende populariteit beginnen te genieten, wat in 1929 zelfs tot de verkiezing tot parlementslid leidde van Borms, die toen nog in de gevangenis zat. Die ommekeer is alleen maar verklaarbaar door de hardhorigheid die de Belgische autoriteiten, met voorop koning Albert, aan de dag legden tegenover alle Vlaamse verzuchtingen, ook en vooral die in de loopgraven achter het front. De marginale actie van de activisten diende daarbij als ideale uitvlucht om niets te doen en de flamingantische soldaten zelfs te vervolgen.

Nogal wat katholiek-Vlaamse studentenleiders waren eind 1914 in de loopgraven achter de IJzer terechtgekomen. Ze leerden er dat de taalwetten in het leger, waarvoor ze gestreden hadden en die in 1913 waren goedgekeurd, niet werden toegepast, dat het overgrote deel van de frontsoldaten Vlamingen waren (in tegenstelling tot het officierenkorps en de meer ambtelijke taken in het achterland) en dat geleidelijk ook de promoties voor Vlamingen verminderden vanwege het risico op activisme. Net zoals de socialisten op getemperde wijze voor het algemeen stemrecht bleven ijveren, gingen ook zij verder in hun strijd voor de Vlaamse zaak, via de Frontbeweging.

Alleen leerden ze uit een openlijk dispuut binnen de regering in de zomer van 1916 dat er van vernederlandsing van de Gentse universiteit na de oorlog geen sprake kon zijn. En dat net op het moment dat de Duitse bezetter die in Gent zelf doorvoerde. Van dan af trad een radicalisering op, waarbij de Frontbeweging ging ijveren voor een eigen partij. Op 11 juli 1917 richtten de leiders van de beweging – Adiel Debeuckelaere, Filip de Pillecyn, Hendrik Borginon – een open brief aan de enige die ze nog vertrouwden, koning Albert. Maar dat draaide uit op vervolgingen, arrestaties, tuchtstraffen en degradaties. Dat vertaalde zich dan weer in eisen van zelfbestuur en federalisme, en finaal, in het voorjaar van 1918, in desertie en het leggen van contacten met gematigde activisten. De breuk met het officiële België, tot dan het vaderland van de meeste flaminganten, was een feit, en zou de Vlaamse Beweging niet meer verlaten.

Een eenzame asielzoeker


In augustus 1918 besliste koning Albert dan toch zijn troepen te laten deelnemen aan een nieuw geallieerd offensief. Het was de goede keuze. Op 21 maart hadden de Duitsers, onder leiding van generaal Ludendorff en versterkt met troepen die waren overgekomen van Rusland, een ultiem offensief ingezet in Noord-Frankrijk. Zestig kilometer diep geraakten ze, een ongekende vooruitgang in de loopgravenoorlog, maar toen was het offensief uitgebloed. Op 8 augustus begon het geallieerd tegenoffensief, met honderden Britse tanks, het nieuwe wapen dat weerbaar bleek tegen machinegeweren. Eind september beseften keizer Wilhelm en de legerleiding dat het tijd was om hun macht over Duitsland door te geven aan een democratisch burgerbestuur, dat dan de blaam zou slikken van de nederlaag. De wapenstilstand volgde op 11 november. Zowat overal op het uitgehongerde continent, zelfs in van oorlog gevrijwaarde landen als Nederland en Zwitserland, braken stakingen, opstandjes en revoluties uit. Europa had zichzelf in de totale chaos gevochten.

In de mist vlak na zonsopgang zag een verbaasde Nederlandse sergeant op zondag 10 november 1918 aan de grenspost van het Witte Huis (‘Withoes’, vandaag een brasserie) in Eijsden, ten zuiden van Maastricht, zes zware wagens op hem toe rijden vanuit de weg naar Verviers en het vier jaar eerder zo geteisterde Visé. Het bleek om de Duitse keizer te gaan, die vroeg of hij Nederland mocht binnenrijden. De sergeant belde zijn majoor op. In afwachting sloeg Wilhelm een praatje met de boeren over het vriesweer. Daarna ging hij terug in zijn auto zitten, een sigaar roken. Toen, om acht uur, kwam de toestemming voor de keizerlijke trein, om de grens over te steken tot aan het station van Eijsden. Zo kon Wilhelm wat comfortabeler wachten op zijn asielaanvraag.

Want in wezen ging het nog slechts om de gewone burger Wilhelm von Hohenzollern. De laatste Duitse keizer was een dag eerder in Berlijn afgezet, in een revolutie die stilaan haar hoogtepunt bereikte na het voor de Duitsers ontstellende en onverwachte bericht van de nederlaag. Wilhelm was op 29 oktober laat in de avond uit de hoofdstad gevlucht naar het hoofdkwartier van het leger dat al die jaren in het kuuroord Spa bij Verviers gevestigd was. Hij stond onder toenemende druk om af te treden, vanwege de nieuwe regering die op die manier een eis van de Amerikaanse president Wilson wou inwilligen. De keizer hoopte in Spa steun te vinden bij zijn opperbevelhebber Hindenburg, maar die trad op 9 november af, in de wetenschap dat zowat heel het leger dreigde te deserteren. Hij liet het aan zijn opvolger om aan Wilhelm duidelijk te maken dat het voorbij was. Het hoefde zelfs niet meer: in Berlijn riep men zo de republiek uit, zonder toestemming uit Spa.

Foeterend op alle vermeende Joden die hem dit hadden aangedaan, stapte de afgezette keizer in de vroege uren van 10 november in een trein die hem via Luik naar Nederland moest brengen. Maar omdat ook in die stad de opstand broeide, verkoos het gezelschap vóór Luik over te stappen in auto’s, die met felle koplampen hun weg zochten door het plateau van Herve. De bijna zestigjarige Wilhelm wachtte na de grensovergang nog bijna een dag in zijn trein in Eijsden alvorens om halfeen ’s nachts op 11 november het bericht kwam dat hij Nederland binnen mocht. Daar vertoefde hij eerst op kasteel Amerongen en vanaf 1920 op het kasteel Doorn in de provincie Utrecht, waar hij voortaan vooral zou houthakken. Hij stierf er op 4 juni 1941, toen een veel grotere Jodenhater dan hij Nederland al een jaar had ingepalmd en ervoor had gezorgd dat de oude keizer in zijn huis opgesloten bleef, om ondubbelzinnig elke zweem van ambitie meteen de kop in te drukken.



1 opmerking:

  1. Bent u op zoek naar een lening? Of was u een lening geweigerd door een bank of een financiële instelling voor een of meer redenen? U hebt de juiste plaats voor uw lening oplossingen hier! Elina Johnson lening bedrijf zijn we in een aantal geven leningen aan bedrijven en particulieren op een lage en betaalbare rente van 2%. Neem dan contact met ons op via e-mail vandaag de dag via elinajohnson11@hotmail.com

    BeantwoordenVerwijderen