(Een onwezenlijke foto uit het universiteitsarchief in Leuven: De Oude Markt (achteraan) en de Grote Markt aan de kant van de Kortestraat in Leuven, enkele weken na de Duitse furie. Als kind viel me, op weg naar school, al op dat de huizen daar allemaal de datum 1914 in hun nok droegen)
(Onderstaand fragment vertelt het verhaal van de Eerste Wereldoorlog in België. Het maakt deel uit van het achtste hoofdstuk - 'In Europa' - van mijn boek, over de periode 1914-1945)
OPNIEUW OORLOG
Na 83 jaar van ononderbroken vrede en ongekende opbloei keerde de oorlog op
4 augustus 1914 weer naar zijn geliefde België. Het werd, vanaf de allereerste
dag, een weerzien in felle brutaliteit.
Toen de Servische student Gavrilo Princip op 28 juni de Habsburgse
kroonprins Franz-Ferdinand doodschoot in de straten van het door Oostenrijk
gecontroleerde Sarajevo, moest dit tot een crisis leiden, maar niet
noodzakelijk tot een algemene oorlog. De Duitse legerleiding keek echter met
toenemende angst naar de economische opbloei van Rusland en de versterking van
Sint-Petersburgs militaire slagkracht die eruit dreigde voort te vloeien. Dus
besloot ze het conflict dat toch in de sterren geschreven stond, meteen uit te
lokken. Ze moedigde de bondgenoot in Wenen aan het kleine Servië de oorlog te
verklaren. Dat gebeurde, op 28 juli, met een bombardement van Belgrado door
Oostenrijkse schepen op de Donau. Meteen weerklonk het startschot voor het
bevestigen van de bondgenootschappen en het uitvoeren van de tot in elk detail
uitgewerkte militaire plannen van alle
generale staven, waarin timing de cruciale factor was. Pas dan begon Berlijn even te aarzelen over wat het
ontketend had. Maar toen was het te laat.
Duitsland en Oostenrijk-Hongarije wisten zich omsingeld door Frankrijk en
Rusland, die haast zeker versterking zouden krijgen van het Britse wereldrijk,
de machtigste natie op aarde. Daarom had de generale staf in Berlijn onder
generaal Schlieffen kort na 1900 een minutieus plan voorbereid dat vertrok van
de gedachte dat het Russische leger minstens een maand nodig had om te
mobiliseren. In die weken moesten alle Duitse troepen, die in een paar dagen
aan het front konden staan, via een gigantische en perfect getimede mokerslag
dwars door België en Noord-Frankrijk heen binnen veertig dagen Parijs
veroveren. Van een doortocht door Nederlands Limburg werd op het laatste moment
afgezien omdat men bij de te verwachten Britse zeeblokkade – zoals bij
Bonaparte destijds – op Den Haag hoopte voor bevoorrading.
Naar België, waarvan Pruisen in 1830 mee het neutraliteitsstatuut had
gewaarborgd, gingen in de tien jaar voor 1914 voortdurend signalen uit dat het
die verplichting in geval van een Duitse doortocht best als afzijdigheid
interpreteerde. De gezagsdragers in Brussel waren daar zelf verdeeld over, maar
beslisten begin augustus inderdaad het verzet beperkt te houden en snel terug
te plooien op de nationale vesting Antwerpen die zijdelings van de Duitse
doorgangsroute lag. Desondanks was zelfs dat minimaal verzet voor de in een
veel te strakke timing gevangen Duitsers er te veel aan. Ze verloren kostbare
dagen bij de ontmanteling van de forten van Luik, die ze in het oorspronkelijk
plan bij verrassing in een dag hadden willen innemen.
Systematische terreur
De frustratie daarover dreef de Duitse legerleiding tot een actie die het
eeuwenoude imago van Pruisen en Duitsland als landen van beschaving, wetenschap
en cultuur om zeep hielp, tot op de dag van vandaag. Elk minimaal en vaak niet
eens georganiseerd teken van verzet vanwege de Belgen kreeg systematische
terreur als antwoord. Overmatig drankverbruik vanwege de augustushitte wakkerde
die ijver nog aan. In Visé, een grensdorp halfweg tussen Luik en Maastricht,
bleek op 4 augustus de brug over de Maas opgeblazen en vuurden Belgische
soldaten vanaf de linkeroever enkele schoten af op de Duitsers. Hun
legerleiding stuurde daarop een speciale compagnie naar het dorp. In twee dagen
staken de soldaten zeshonderd huizen van Visé in brand. Ze executeerden 38
inwoners en deporteerden er 631 andere naar Duitsland.
Mélen, een dorp in de buurt van Luik, betaalde het beetje verzet vanuit de
forten met ruim 72 doden. Het waren allen burgers, die met de handen op de rug
gebonden in een wei werden bijeengedreven en ter plekke werden geëxecuteerd. Majoor
Erich Ludendorff, die rond Luik net zijn eerste succesje had geboekt dat hem
razendsnel naar de top van het Duitse leger zou katapulteren, keek sigaren
rokend toe. Op 12 augustus hield een eenheid van Belgische
karabiniers-cyclisten in het Limburgse Halen aan de samenvloeiing van Demer en
Gete een dag lang de Duitse opmars tegen. Het was de laatste maal in
West-Europa dat een cavaleriecharge met de blanke sabel plaatsvond. De Pruisen,
die overmoedig de Belgen in de pan wilden hakken, werden neergemaaid door
geconcentreerd geweervuur en twee mitrailleurs. In de daaropvolgende dagen
volgden wraakacties in heel de regio tussen Diest, Leuven en Mechelen, met
vernielingen en slachtpartijen in Aarschot (19 augustus, 150 doden) en Leuven
zelf (25 en 26 augustus, ruim 200 doden) als hoogtepunt.
Ook in het brede gebied rond de samenvloeiing van Samber en Maas lokte elke
hinderpaal op de Duitse route bloedige represailles uit, met uitschieters in
Andenne (19 augustus, ruim 200 doden), Tamines (20 augustus, 350 doden) en
vooral Dinant (21 augustus, 650 doden). Doorgaans dreven de Duitse soldaten de
inwoners van een dorp of stad samen en posteerden ze op een rij. Dan maakten
ze, luid tellend, elke derde, vierde of vijfde burger in de rij af.
In totaal vermoordden de Duitsers in augustus en begin september tijdens
hun opmars, en buiten de krijgsverrichtingen om, ca. zesduizend Belgen,
deporteerden ze er vele duizenden naar Duitsland en vernielden ze ruim
vijftienduizend woningen en gebouwen. Elke sympathie die er in België vóór de
oorlog voor Duitsland bestond, zeker in Vlaams-katholieke kringen, verdween
meteen. Het mishandelde ‘tiny little
Belgium’ oogstte een golf van sympathie en Duitsland kreeg een reputatie
van barbarij over de hele wereld. Vooral in de neutraal gebleven Verenigde
Staten sloeg dit aan. Groot-Brittannië was nu volslagen overtuigd van zijn
goede keuze, nadat het, vanwege de invasie van België, aarzelend in de oorlog
was gestapt om tegen Duitsland te doen wat het vijfhonderd jaar lang tegen
Frankrijk had gedaan: het vrijwaren van de overkant van de Noordzee rond de
monding van Rijn, Maas en Schelde. Omgekeerd verantwoordde de Duitse
legerleiding zich tegenover de eigen publieke opinie met verzonnen
gruwelverhalen over Belgische sluipschutters en hatelijke misdaden door
Belgische burgers, waarmee meteen de mentale basis werd gelegd voor latere
onbarmhartigheden tegenover het kleine buurland.
Vooral het afbranden van de dertiende-eeuwse lakenhalle in het centrum van
Leuven met zijn rijke collectie middeleeuwse incunabels van de universiteit
sprak tot de verbeelding van de Europese en Amerikaanse kranten. Het was alsof
de Turken opnieuw de bibliotheek van Alexandrië hadden vernield. Meteen
ontstond ook het beeld van heldhaftig verzet van het kleine leger van de
Belgische soldaten tegen de machtige Pruisische oorlogsmachine. In de realiteit
was het militair verzet minimaal, zeker in de twee eerste weken, en eigenlijk
beperkt tot de twee momenten – rond Luik en in Halen – dat de Belgen
machinegeweervuur gebruikten en de Duitsers de verschrikkelijke effecten van
dit wapen ondervonden.
Al op 20 augustus rukten de Duitsers Brussel binnen. Drie dagen later
hadden regering en leger zich op de nationale vesting Antwerpen terugtrokken.
Toch werden van daaruit nog enkele Belgische aanvallen gelanceerd, onder meer
naar Mechelen toe, die ook weer wat Duitse eenheden aan de praat hielden. De
Belgen begonnen zelf te geloven in de sterke verhalen die over hen de ronde
deden. Omdat de Franse en Engelse legers pas in de tweede helft van augustus de
Belgische grens overstaken, is het duidelijk dat het bescheiden Belgisch verzet
beslissend is geweest in de vertraging van het veel te ambitieuze Duitse
opmarsplan en de finale mislukking ervan tussen 6 en 13 september aan de Marne.
Pas toen werd de nieuwe dynamiek van oorlog voeren echt duidelijk.
Vanaf de Marne probeerden Fransen en
Duitsers telkens weer elkaar langs de westelijke flank te omsingelen en te
verrassen. Maar telkens weer volstond een stevige batterij van machinegeweren
om een dergelijke doorbraak te beletten. De pogingen bleven doorgaan totdat
beide kampen in november de Noordzee bereikten. Van dan af stabiliseerde de
frontlijn, met machinegeweren en ongekend krachtige artilleriebatterijen
tegenover elkaar, en soldaten die zich steeds dieper in de grond groeven om zo
beschut te blijven. De laatste strook van die honderden kilometers lange sleuf
tussen Noordzee en Zwitserse grens, tussen Nieuwpoort aan de IJzermonding en
Boezinge ten noorden van Ieper, kwam in handen van het Belgisch leger.
Dat had zich op 6 oktober uit Antwerpen moeten terugtrekken, na aanhoudende
Duitse beschietingen. Het had, op weg naar Calais, een laatste wanhopige
verzetspoging geleverd aan de IJzer, die hopeloos leek, totdat de plaatselijke
sluiswachters op 28 oktober de vlakte onder water wisten te zetten. De Duitsers
beseften, zoals Lodewijk XIV in 1672 voor de poorten van Amsterdam, niet goed
wat er gebeurde en stonden machteloos. Tegen tien november was ook de Duitse
opmars rond de heuvels van Ieper gestuit door het Britse expeditiekorps. De
middeleeuwse lakenstad werd de volgende vier jaar met de grond gelijk gemaakt.
De ondergrond van de omgeving is ook vandaag nog bezaaid met grote
oorlogskerkhoven en obussen en granaten van de vele bloedige en nutteloze
offensieven in de regen, de wind en de modder van West-Vlaanderen. Vier jaar
lang zouden de fronten amper nog bewegen. Koning Albert I regeerde over een
procent van zijn grondgebied en over een leger Belgische soldaten waarvan het
aantal geleidelijk zou stijgen van iets meer dan 50.000 in november 1914
tot ruim 200.000 vier jaar later.
Plundering en honger
De Grote Oorlog – zoals hij werd genoemd vooraleer er een Tweede
Wereldoorlog uitbrak – was een oefening in zelfvernietiging van de Europese
beschaving die kort voordien nochtans heel de wereld in haar greep had gekregen
en tot een ongekende welvaart was gekomen. Toen de schitterende plannen van de
legerleidingen in duigen vielen in het najaar van 1914, gingen de generaals
improviseren. Ze lanceerden wanhoopsoffensieven waarbij honderdduizenden het
leven lieten voor een voorschoot grond.
De logische consequentie was vrede zoeken, maar aangedreven door een
geëxalteerde propaganda en publieke opinie, kozen politici voor escalatie. Men
ging zonder limiet geld lenen om de oorlog aan de gang te houden, revolutie
stoken bij de tegenstander, planeconomieën uitwerken om de oorlogsproductie te
stroomlijnen, vrouwen naar de fabrieken lokken om de vrijgekomen
arbeidsplaatsen van de soldaten aan het front in te vullen, wetenschappers
mobiliseren om nog krachtiger wapens te maken, burgerschepen torpederen, steden
bombarderen vanuit de lucht, gifgas gebruiken aan het front. Karel V, Filips
II, Lodewijk XIV Napoleon Bonaparte en hun tegenstanders vochten om stukken
grond van elkaar in te pikken. In de Eerste Wereldoorlog vochten opgezweepte
naties om elkaar te vernielen en te ontmantelen, iets waar ze dertig jaar later
bijna in slaagden.
Het kleine België, zo kwetsbaar ontstaan in 1830 en zo gebrutaliseerd in de
late zomer van 1914, kraakte onder de druk van die maalstroom. Dat het niet
verdween is omdat het zichzelf tot aan de oorlog succesrijk gelegitimeerd had,
omdat het overduidelijk slachtoffer was, met een immens kapitaal aan sympathie
in heel de wereld, en natuurlijk ook omdat andermaal Engeland ten oorlog ging
om het te behouden, als buffer voor zijn eigen bescherming.
Vanaf november 1914 viel bijna geheel België onder het bestuur van het
Duitse leger. Geen enkele verplaatsing over de gemeentegrenzen was meer
mogelijk was zonder een (te betalen) Passierschein.
De politie was, voor het eerst sedert Bonaparte, opnieuw almachtig. Het
Duitse leger eiste voedingswaren, vee, postduiven, oogsten en industriële
goederen op, ongeacht de gevolgen voor de bevolking. Bedrijven, banken en
kranten vielen stil door de Duitse plundering, de Britse blokkade, het
verbroken contact met Frankrijk. Geleidelijk aan bouwde de bezetter ook aan een
metalen grensversperring, met elektriciteit, aan de Belgisch-Nederlandse grens, om te beletten dat Belgen zouden
vluchten. Honderdduizenden mensen kwamen zonder werk te zitten. België werd
genadeloos leeggehaald en kreeg, zoals bij alle bezettingen uit het verleden,
een veelvoud van de gebruikelijke belastingen opgelegd. Na 1916 kwamen daar nog
eens de opeising van arbeidskrachten voor de Duitse boerderijen en fabrieken
bij, het systematisch afbouwen van Belgische bedrijven en spoorwegen om de
onderdelen in Duitsland te gebruiken, het opeisen van grondstoffen in alle
mogelijke vormen. Zelfs kerkklokken moesten er toen aan geloven.
Een hongersnood was onvermijdelijk, zo was meteen duidelijk in september
1914. Er waren op dat moment vele honderdduizenden vluchtelingen die in
beweging waren gebracht door de Duitse
gruweldaden. De meesten keerden nog voor het eind van het jaar terug, na
geruststellingen door zowel de bezetter als de Belgische autoriteiten. Maar het
voedselvraagstuk werd er alleen maar groter op. Vanuit Brussel slaagden de
bankier Emile Francqui en de industrieel Ernest Solvay er in de herfst van 1914 in om een comité te
stichten dat de voedselbevoorrading vanuit Amerika en andere neutrale landen
ging organiseren, daarbij ruim inspelend op het kapitaal van medelijden dat het
gruwelijk mishandelde België had verworven. De wantrouwige Engelsen, die voor
een lek in hun blokkade vreesden, lieten uiteindelijk betijen, net als de
Duitse bezetter. Geen van beide wou Washington te veel voor het hoofd stoten.
Vier jaar lang wist dat Nationaal Comité voor Hulp en Voeding (NCHV) met
vallen en opstaan de voedselleverantie in het bezette en leeggeplunderde land
te verzekeren. Het kreeg daarvoor hulp van zijn Amerikaanse pendant, de Commission for Relief in Belgium, die
geleid werd door Francqui’s kennis, de mijningenieur en latere president
Herbert Hoover. Beiden konden niet vermijden dat het in de winter van 1916-17
en naar het einde van de oorlog toe toch tot een heuse hongersnood kwam, wel
dat die dezelfde dramatische proporties aannam als in dat andere fel
geteisterde land, Servië, waar vanaf 1915 honderdduizenden hongerende inwoners
stierven in een epidemie van tyfus.
Het NCHV werd een feitelijke
regering die veel meer in contact stond met de bevolking van elke gemeente dan
de regering in ballingschap die zich half oktober 1914 in het aangename, maar
geïsoleerde kustplaatsje Sainte-Adresse nabij Le Havre had mogen vestigen. De
koning zelf zat meestal in De Panne, dicht bij het front. Die verwijdering
tussen bevolking, vorst en regering deed hen, mede door de lange duur van de
oorlog en de uitzichtloosheid ervan, ook mentaal uit elkaar groeien, met
telkens verschillende opvattingen over de toekomst van het land.
Belgische onenigheid, Duitse Flamenpolitik
Vier jaar lang weigerde koning Albert zijn kleine leger in te schakelen in de grote offensieven van Fransen en Britten tegen de Duitse stellingen. De reden was eenvoudig: bij het tempo van vele tienduizenden soldaten die iedere dag sneuvelden of gewond raakten in gevechten als die rond Verdun, Ieper of de Somme, was de Belgische koning in minder dan een week zijn leger en dus zijn voornaamste politieke hefboom kwijt. Alberts soldaten, de flaminganten inbegrepen, zouden hem daar altijd dankbaar voor zijn.
Ook principieel wilde de koning zich niet te fors binden aan Londen en
Parijs. Zoals zijn voorgangers bekeek hij de Belgische situatie met een
internationale en militaire blik, die de lokale politici en zeker de kranten
vaak ontbeerden. Hij besefte dat Duitsland economisch sterker was geworden dan
Groot-Brittannië, en op het vasteland militair het machtigst. Dus calculeerde
hij een Duits succes in, of op zijn minst een langdurige Brits-Duitse strijd.
Frankrijk was daarin van minder tel. Hij weigerde zich in de Brits-Franse
coalitie te laten opnemen. In de winter van 1915-16 voerde hij via
tussenpersonen zelfs wekenlang gesprekken met Berlijn over een aparte vrede
waarin België bleef bestaan, zij het in de Duitse invloedssfeer (en dus met
behoud van zijn monarchie, zoals in de andere Duitse vorstendommen na de
eenmaking). De voorstellen voor dat laatste waren echter onvoldoende voor
Berlijn. Albert zelf vreesde de gesprekken niet langer geheim te kunnen houden
en zette ze in februari 1916 stop.
Heel anders redeneerden de katholieke regering en haar regeringsleider
Charles de Broqueville. Deze Turnhoutse baron besefte dat hij met Francqui en
de zijnen in België een geduchte concurrent had, dat er druk was om de regering
open te breken naar socialisten en liberalen toe (zoals in 1916 ook gebeurde),
en dat op die manier het zuiver algemeen stemrecht op tafel zou komen. Dus koos
hij voor de vlucht vooruit: België moest na de oorlog groter worden, met
minstens Zeeuws-Vlaanderen, Nederlands Limburg, het Groothertogdom Luxemburg en
de in 1815 aan Pruisen afgestane oude Habsburgse territoria rond Eupen en
Malmédy. Gebiedsuitbreiding kon de regering opnieuw populair maken wanneer ze
uit ballingschap terugkeerde, zo redeneerde de premier. Bovendien waren de in
te halen gebieden sterk katholiek en konden ze de doorbraak naar het algemeen
stemrecht verzachten voor de dominante katholieke partij. Het grote verschil
met koning Albert was dat de Broqueville voor zijn plannen volop op een
Frans-Britse overwinning moest rekenen.
Koning en eerste minister vochten hun dispuut niet openlijk uit, wel via
tussenpersonen in de kranten en binnen de regering. De Duitsers zelf hadden andere
plannen. Berlijn wilde de overmacht op het continent. Daarvoor was in
West-Europa de verwerving van Nederland en België essentieel, zowel om
strategische als om economische redenen. Plannen in die zin, van voor de
oorlog, voorzagen een eventueel afstaan van Franstalig België aan Frankrijk –
of in radicaler versies: het over de grens jagen van alle Franstaligen.
Nederland en Vlaanderen konden dan als één of twee vorstendommen opgenomen
worden in het Pruisisch-Duitse rijk, zoals dat met de Noord- en Zuid-Duitse
vorstendommen was gebeurd onder Bismarck. Beide samen liefst, want het
protestantse Berlijn was als de dood voor een aangroei met alleen maar
katholieken.
De oorlog was nog geen maand oud toen de Duitse kanselier, Theobald von
Bethmann-Hollweg, aan zijn diensten in het pas bezette Brussel de instructie
gaf de Vlaamse Beweging aan te moedigen. Heel precies bedoelde hij: een
beweging voor de Nederlandse taal in België waarmee ook in het neutrale
Nederland sympathie kon worden gewonnen. Na het stilvallen van de fronten in de
herfst werden die instructies uitgewerkt in een systematische Flamenpolitik. Duitsland zou de Vlaamse
eisen helpen verwezenlijken, ook die van een Vlaamse rijksuniversiteit, liefst
met Nederlandse hulp, opdat zowel Vlamingen als Nederlanders rijp zouden worden
gemaakt voor opname in het Rijk. De nieuwe gouverneur-generaal in Brussel, de
hoogbejaarde Silezische cavaleriegeneraal Moritz von Bissing, drukte het
prozaïscher uit: ‘We zullen België misschien moeten ontruimen, maar het
tegen dan vernietigen door de Vlamingen.’
Dergelijke destabiliseringsplannen werden door alle grootmachten gebruikt
in de Eerste Wereldoorlog. Britten en Fransen zetten de Tsjechen en de Polen op
tegen Oostenrijkers en Duitsers, en de Arabieren tegen de Turken. De Duitsers
sponsorden de Vlamingen of de Ieren en gingen in april 1917 zelfs zover de
extreemlinkse Rus Wladimir Iljitsj Uljanov (bijgenaamd Lenin) in een geheime
trein van zijn ballingsoord in Zürich naar Sint-Petersburg over te brengen, in
ruil voor diens belofte om bij een machtsovername vrede te sluiten met Berlijn.
Zoals bekend greep Lenin inderdaad zes maanden later de macht, bij de
bolsjewistische staatsgreep in Sint-Petersburg. In maart 1918 realiseerde hij
ook de belofte van vrede met Duitsland.
Maar zelfs de behoorlijk gefrustreerde flaminganten rijp maken voor liefde
voor Duitsland was sneller gezegd dan gedaan. De legers van keizer Wilhelm
hadden immers duizenden Vlamingen afgeslacht, er honderdduizenden op de vlucht
gejaagd, Antwerpen zwaar gebombardeerd en het hele land in zwarte ellende
gedompeld. Dus werden er in de eerste plaats vooral Nederlandse expansionisten
(die men later ‘Grootnederlanders’ zou gaan noemen) op Vlaanderen losgelaten om
het terrein te effenen. Bij hen was de in Gent wonende Friese dominee Domela
Nieuwenhuis en de Haagse ambtenaar Frederik Gerretson, die op gedoogsteun kon
rekenen van Pieter Cort van der Linden, de Nederlandse liberale
minister-president. Den Haag wilde ook wel voorbereidselen treffen voor het opnieuw
delen van de kaarten.
Geld bezorgde de bezetter in overvloed, onder meer om kranten op te kopen.
Maatregelen volgden ook, zoals het verwijderen van alle Franstalige
straatnaamborden in Vlaanderen. Maar de vis beet niet: enkel de in Antwerpen
bekende flamingant en atheneumleraar August Borms ging in 1915 in op het Duitse
lonken. Pas in het najaar van 1916 waagde de bezetter zich aan de controverse,
met de vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent. In de praktijk was het
een gigantische flop: ondanks royale studiebeurzen bereikte men amper honderd
studenten en bleek het rekruteren van professoren aartsmoeilijk. Borms en een
schare onbekenden mochten een jaar later nog een stap verder gaan: de
oprichting van een Raad van Vlaanderen die in Berlijn om administratieve
scheiding ging vragen. Uiteraard werd de Raad prompt als nieuwe regering van
Vlaanderen erkend, ook al kreeg hij er niets over te zeggen.
Geen hond in de hongerende bevolking die in de Duitse val trapte. De
activisten werden uitgespuwd. Toch zouden ze vijf jaar na de oorlog van een
toenemende populariteit beginnen te genieten, wat in 1929 zelfs tot de
verkiezing tot parlementslid leidde van Borms, die toen nog in de gevangenis
zat. Die ommekeer is alleen maar verklaarbaar door de hardhorigheid die de
Belgische autoriteiten, met voorop koning Albert, aan de dag legden tegenover
alle Vlaamse verzuchtingen, ook en vooral die in de loopgraven achter het
front. De marginale actie van de activisten diende daarbij als ideale uitvlucht
om niets te doen en de flamingantische soldaten zelfs te vervolgen.
Nogal wat katholiek-Vlaamse studentenleiders waren eind 1914 in de loopgraven
achter de IJzer terechtgekomen. Ze leerden er dat de taalwetten in het leger,
waarvoor ze gestreden hadden en die in 1913 waren goedgekeurd, niet werden
toegepast, dat het overgrote deel van de frontsoldaten Vlamingen waren (in
tegenstelling tot het officierenkorps en de meer ambtelijke taken in het
achterland) en dat geleidelijk ook de promoties voor Vlamingen verminderden
vanwege het risico op activisme. Net zoals de socialisten op getemperde wijze
voor het algemeen stemrecht bleven ijveren, gingen ook zij verder in hun strijd
voor de Vlaamse zaak, via de Frontbeweging.
Alleen leerden ze uit een openlijk dispuut binnen de regering in de zomer
van 1916 dat er van vernederlandsing van de Gentse universiteit na de oorlog
geen sprake kon zijn. En dat net op het moment dat de Duitse bezetter die in
Gent zelf doorvoerde. Van dan af trad een radicalisering op, waarbij de
Frontbeweging ging ijveren voor een eigen partij. Op 11 juli 1917 richtten de
leiders van de beweging – Adiel Debeuckelaere, Filip de Pillecyn, Hendrik
Borginon – een open brief aan de enige die ze nog vertrouwden, koning Albert.
Maar dat draaide uit op vervolgingen, arrestaties, tuchtstraffen en
degradaties. Dat vertaalde zich dan weer in eisen van zelfbestuur en
federalisme, en finaal, in het voorjaar van 1918, in desertie en het
leggen van contacten met gematigde activisten. De breuk met het officiële
België, tot dan het vaderland van de meeste flaminganten, was een feit, en zou
de Vlaamse Beweging niet meer verlaten.
Een eenzame asielzoeker
In augustus 1918 besliste koning Albert dan toch zijn troepen te laten
deelnemen aan een nieuw geallieerd offensief. Het was de goede keuze. Op 21
maart hadden de Duitsers, onder leiding van generaal Ludendorff en versterkt
met troepen die waren overgekomen van Rusland, een ultiem offensief ingezet in
Noord-Frankrijk. Zestig kilometer diep geraakten ze, een ongekende vooruitgang
in de loopgravenoorlog, maar toen was het offensief uitgebloed. Op
8 augustus begon het geallieerd tegenoffensief, met honderden Britse
tanks, het nieuwe wapen dat weerbaar bleek tegen machinegeweren. Eind september
beseften keizer Wilhelm en de legerleiding dat het tijd was om hun macht over
Duitsland door te geven aan een democratisch burgerbestuur, dat dan de blaam
zou slikken van de nederlaag. De wapenstilstand volgde op 11 november. Zowat
overal op het uitgehongerde continent, zelfs in van oorlog gevrijwaarde landen
als Nederland en Zwitserland, braken stakingen, opstandjes en revoluties uit.
Europa had zichzelf in de totale chaos gevochten.
In de mist vlak na zonsopgang zag een verbaasde Nederlandse sergeant op
zondag 10 november 1918 aan de grenspost van het Witte Huis (‘Withoes’,
vandaag een brasserie) in Eijsden, ten zuiden van Maastricht, zes zware wagens
op hem toe rijden vanuit de weg naar Verviers en het vier jaar eerder zo
geteisterde Visé. Het bleek om de Duitse keizer te gaan, die vroeg of hij
Nederland mocht binnenrijden. De sergeant belde zijn majoor op. In afwachting
sloeg Wilhelm een praatje met de boeren over het vriesweer. Daarna ging hij
terug in zijn auto zitten, een sigaar roken. Toen, om acht uur, kwam de
toestemming voor de keizerlijke trein, om de grens over te steken tot aan het station
van Eijsden. Zo kon Wilhelm wat comfortabeler wachten op zijn asielaanvraag.
Want in wezen ging het nog slechts om de gewone burger Wilhelm von
Hohenzollern. De laatste Duitse keizer was een dag eerder in Berlijn afgezet,
in een revolutie die stilaan haar hoogtepunt bereikte na het voor de Duitsers
ontstellende en onverwachte bericht van de nederlaag. Wilhelm was op 29 oktober
laat in de avond uit de hoofdstad gevlucht naar het hoofdkwartier van het leger
dat al die jaren in het kuuroord Spa bij Verviers gevestigd was. Hij stond
onder toenemende druk om af te treden, vanwege de nieuwe regering die op die
manier een eis van de Amerikaanse president Wilson wou inwilligen. De keizer
hoopte in Spa steun te vinden bij zijn opperbevelhebber Hindenburg, maar die
trad op 9 november af, in de wetenschap dat zowat heel het leger dreigde te
deserteren. Hij liet het aan zijn opvolger om aan Wilhelm duidelijk te maken
dat het voorbij was. Het hoefde zelfs niet meer: in Berlijn riep men zo de
republiek uit, zonder toestemming uit Spa.
Foeterend op alle vermeende Joden die hem dit hadden aangedaan, stapte de
afgezette keizer in de vroege uren van 10 november in een trein die hem via
Luik naar Nederland moest brengen. Maar omdat ook in die stad de opstand
broeide, verkoos het gezelschap vóór Luik over te stappen in auto’s, die met
felle koplampen hun weg zochten door het plateau van Herve. De bijna
zestigjarige Wilhelm wachtte na de grensovergang nog bijna een dag in zijn
trein in Eijsden alvorens om halfeen ’s nachts op 11 november het bericht kwam
dat hij Nederland binnen mocht. Daar vertoefde hij eerst op kasteel Amerongen
en vanaf 1920 op het kasteel Doorn in de provincie Utrecht, waar hij voortaan
vooral zou houthakken. Hij stierf er op 4 juni 1941, toen een veel grotere
Jodenhater dan hij Nederland al een jaar had ingepalmd en ervoor had gezorgd
dat de oude keizer in zijn huis opgesloten bleef, om ondubbelzinnig elke zweem
van ambitie meteen de kop in te drukken.
Bent u op zoek naar een lening? Of was u een lening geweigerd door een bank of een financiële instelling voor een of meer redenen? U hebt de juiste plaats voor uw lening oplossingen hier! Elina Johnson lening bedrijf zijn we in een aantal geven leningen aan bedrijven en particulieren op een lage en betaalbare rente van 2%. Neem dan contact met ons op via e-mail vandaag de dag via elinajohnson11@hotmail.com
BeantwoordenVerwijderen