(De troon van Karel de Grote, de Frankenkoning uit Haspengouw, op de eerste verdieping van de Paltskapel - zijn gewezen paleiskapel - in de Dom van Aken. Duidelijk zichtbaar zijn de rudimentaire marmeren platen en de primitieve scharnieren. De plank achteraan is uiteraard recenter. Keizer Karel de Vijfde was ruim 700 jaar later de voorlaatste Duitse koning-keizer die daar gekroond werd. Foto: Myriam Lemmens)
Karel de Grote werd, dat is bekend, met Kerstmis van het jaar 800 in Rome door de paus gekroond tot Caesar, keizer, de eerste sedert de laatste Westromeinse keizer die door invallende barbaren was afgezet in 476 na Christus. Karel was de koning van de Franken en zelf de zoon van Pepijn, uit de familie van de Haspengouwse hofmeiers en grootgrondbezitter die de Merovingische koningen van de troon hadden gestoten. Cruciaal in die machtsgreep was de hulp van de kerk, de enige instantie met mensen die konden lezen of schrijven, en die de nieuwe dynastie had gesteund in ruil voor een vrije hand bij de missionering en talloze schenkingen van uitgebreide landerijen.
Karel had ook veel nieuwe gebieden veroverd, tot aan de Elbe en de Ebro en diep in Italië. Dat nieuwe rijk van een dynastie waarvan de geloofsbrieven toch een reukje vertoonden, had dringend legitimatie nodig. De keizerskroon leverde er één, maar Karel bouwde er een tweede in Aken, in zijn thuisbasis rond Maas en Rijn en dichtbij de warmwaterbronnen (Aquae Sextae) die op zijn oude dag - hij was toen al boven de vijftig, in die tijd gigantisch oud - zo deugd deden voor zijn jicht.
Hij bouwde er een keizerlijk paleis, met stenen en marmer van Romeinse bouwwerken. En in de kapel daar installeerde hij voor zichzelf een heel primitieve troon. Veel aandacht heeft die troon eigenlijk nooit gehad, en zo verbazend was dat niet: hoewel de Palstkapel van Aken in het jaar 800 het meest monumenale nieuwe bouwwerk benoorden de Alpen was in een kleine 500 jaar, was ze nietig vergeleken bij de Romeinse ruïnes in het nabije Trier. Het toont hoezeer het intellect van de mensen in dit deel van de wereld in die vijf eeuwen na de val van het Romeinse rijk er op achteruit gegaan was.
In 2002, tijdens een bezoek aan Aken - waar mijn vader, die zelf van Eupen was, nog veel familie had - kwam ik op die troon uit. De toeristische gids vertelde dat een onderzoeker net bezig was met een fascinerende hypothese over de oorsprong ervan. Ik ben dat verhaal dan gaan uitzoeken, en het resultaat kon ik in 2004 in het kerstnummer van De Tijd publiceren. Het artikel gaat hieronder.
Inmiddels is de hypothese van Sven Schütte de juiste gebleken, een onwaarschijnlijk fascinerend verhaal, dat mij onmiddellijk deed denken aan een meesterwerk van de Nederlandse literatuur. Het is dan ook het verhaal geworden waarmee ik mijn nieuwste boek begin
De
ontdekking van de troon (verschenen in De Tijd 24 december 2004)
Twaalfhonderd
jaar staat hij er al, op dezelfde plek, de troon van Karel de Grote in Aken.
Een kleine, kale, ruwe marmeren zetel. Drie jaar geleden vernam een archeoloog
uit Keulen dat die troon nooit grondig was onderzocht. Wat hij sedertdien
ontdekte, overtreft de verbeelding.
De veertiger Sven Schütte is archeoloog aan de
universiteit van Keulen. Hij kan urenlang begeesterd vertellen over alle
historische monumenten die zijn overgebleven in zijn stad, die in 1945 voor 95
% vernield werd.
In 2000 werkte hij mee aan een tentoonstelling in Aken
over de dertig Duitse koningen die tussen 936 en 1531 in de kathedraal in die
stad (de Dom of domkerk) gekroond werden. Bekend van onze geschiedenis in dat
rijtje zijn onder meer keizer Karel (in 1520) en zijn grootvader
Maximiliaan I (in 1486).
Om als Duitse koning, en dus ook - na kroning door de
paus - als keizer van het Heilig Roomse Rijk, ritueel aanvaard te worden, moest
de titularis minstens de tijd van een 'Onze Vader' gezeten hebben op de troon
van Karel de Grote in de paleiskapel (Paltskapelle) in het hart van de
domkerk.
'Toen we de tentoonstelling aan het voorbereiden waren,
vroeg ik aan de proost van de domkerk of hij een plan van de troon had',
vertelt Schütte. 'Er bleek er geen te zijn. Wetenschappelijk werk over de troon
was al bij al schaars. Ik heb hem dan de toestemming gevraagd voor een grondiger
onderzoek. Doe maar, was zijn antwoord.'
De archeoloog heeft centraal in zijn woonkamer een
maquette van de troon staan. En hij haalt een doos erbij met tientallen foto's
die hij de afgelopen drie jaar van elk stukje van het monument gemaakt heeft.
Hij heeft die inmiddels in een boek verwerkt dat over enkele maanden
verschijnt.
'Het eerste probleem was dat er altijd wat twijfel over
heeft bestaan of die troon wel van de vroege negende eeuw was.' De kronieken
vermelden dat Karel de Grote de kapel van zijn paleis liet bouwen in het
laatste decennium van de achtste eeuw. Zij vermelden de inwijding op 17 juli
802, maar niets over de troon. De Karolingische vorst, die op kerstdag van het
jaar 800 in Rome tot keizer was gekroond, ligt overigens vandaag nog begraven
in de domkerk, in een schitterend gouden schrijn uit de 12de eeuw dat in het
koor een plaats heeft gekregen.
'De troon staat nog altijd op zijn originele plaats, op
de eerste verdieping van de kapel', vertelt Schütte. 'Vanop de troon kijk je
onder meer op twee zuilen en een ballustrade, die er al in 800 waren. In die
ballustrade is in het midden een opening, die aan diegene die op de troon zit
precies toelaat zicht te hebben op het hoofdaltaar beneden. Dat wijst erop dat
ook de troon er al was. Ik heb een kleine zwaluwvormige houten klem, waarmee
twee marmerplaten onderaan de troon aan elkaar hangen, laten onderzoeken via de
precieze methode van de dendrochronologie (waarmee men de leeftijd van hout kan
meten). En die bleek ook van rond 800 te zijn.'
Aardbeving
Dat was nog maar het begin. 'Die ballustrades zijn
absoluut een meesterwerk van smeedkunst uit die tijd. Ik ontdekte ook dat de
troon op een tegelvloer rust van uiterst fraaie en kostbare steentjes, van rood
porfier onder andere, uit de woestijn van Egypte. De Romeinen gebruikten dat
voor hun monumenten. Men zegt overigens dat Karel de Grote voor zijn
kapel veel materiaal uit Romeinse ruïnes in Italië heeft laten halen, over de
Alpen heen. Ik vermoed eerder dat ze uit Keulen komen, waar toen nog veel
Romeinse gebouwen stonden en waar enkele jaren voordien een stevige aardbeving
had plaatsgevonden.'
Schütte viel steeds meer het contrast op tussen de luxe
van de kapel of de tegelvloer, en de uiterste soberheid en primitiviteit van de
troon zelf: vijf marmeren platen, hoekig tegen elkaar gemonteerd met wat
ijzerwerk, rondom een houten gebinte binnenin, en met een absoluut gebrek aan
zitcomfort. En dus concentreerde hij
zijn aandacht op het marmer.
'Daarvan was bekend dat er graffiti op stonden, onder meer
de krassen van een veld voor een soort van damspel. Het gaat om een Romeins
spel, en dit leek dus te signaleren dat de marmerplaten ooit als vloer gediend
hadden bij de Romeinen. Ik ontdekte ook Griekse lettertekens, al is de tekst
onleesbaar, en een gekraste afbeelding van de gekruisigde Christus. Daar is aan
de bovenkant een stuk marmer af, een verminking die gebeurd moet zijn tijdens
de Franse overheersing in Aken tussen 1794 en 1814.'
Bekend was ook dat het marmer afkomstig is van het
Cycladen-eiland Paros in de Egeïsche Zee, een van de grote marmergroeven uit de
Oudheid. En dat Karolingische kronieken vermelden dat de patriarch van
Jeruzalem in 799 enkele relikwieën geschonken heeft aan Karel de Grote.
'Een van die kronieken vermeldt zelfs expliciet dat de delegatie de sleutels
van Christus' graf overhandigde', zegt Schütte.
De archeoloog analyseerde de platen elk afzonderlijk. Hij
stelde vast dat ze een dubbele strepenstructuur hadden, dat ze bewerkt waren
met werktuigen die in de Oudheid gebruikt werden, maar onbekend waren bij de
Franken, en dat ze voor ze in de troon terechtkwamen minstens twee andere
bestemmingen hadden.
'Je bouwt hypothesen op, ook extreme, en een ervan was de
volgende. De eenvoud van de troon is enkel verklaarbaar omdat hij iets sacraals
heeft, iets heiligs waar je niet aan mag raken. Dat zou dus die relikwie kunnen
zijn. En aangezien het om marmer gaat, uit de Oudheid, voorheen nog als vloer
gebruikt, misschien afkomstig uit Jeruzalem, zou het dan niet - zoals de
kroniek aanwees - om het zogenaamde graf van Christus gaan?'
Helena
Schütte contacteerde Martin Biddle, archeoloog en
professor in Oxford. Biddle en zijn vrouw onderzochten tien jaar lang het graf
in de Geboortekerk in Jeruzalem, en schreven er een boek over. Dat graf zou in
325 ontdekt zijn onder een Romeinse tempel, waarna de Romeinse keizer Constantijn
- de eerste christelijke keizer - en vooral zijn vrouw Helena het lieten
opwaarderen tot het immense schrijn dat het ook nu nog is.
Biddle kwam twee jaar geleden naar Aken. Hij was
enthousiast, maar ook behoedzaam. 'Een eerste oppervlakkig onderzoek leerde mij
dat de platen inderdaad uit Jeruzalem kunnen zijn gekomen, en dan deel
uitmaakten van ofwel de bekleding van de muren, ofwel van het kleine gebouwtje
dat Constantijn tussen 325 en 333 over het graf liet aanbrengen', luidde
zijn conclusie. Het marmer in de
Geboortekerk is ook van Paros.
Biddle vindt de zaak verder onderzoek waard. Maar hij
wacht op het moment dat met de dringende restauratie van het graf begonnen wordt.
Daarvoor is toestemming nodig van de drie betrokken kerken die het graf beheren
en die het als een heiligdom beschouwen waar best niet te veel aan geprutst
wordt. Nodig is ook wat meer politieke rust in en om Jeruzalem.
Schütte zit niet stil. 'Ik heb de iconografie over de
Geboortekerk tussen 300 en 800 bestudeerd. Het is mij daarbij opgevallen dat in
de eerste eeuwen een plaat het graf bedekte, en dat dat nadien niet meer
gebeurde. Inmiddels leerde ik ook dat Karel de Grote de beeltenis van de
Geboortekerk op zijn muntstukken liet aanbrengen.'
De Keulse archeoloog onderzocht nog andere sporen, en die
wijzen alle in dezelfde richting. 'Het ultieme bewijs vinden we ongetwijfeld
enkel in Jeruzalem', zegt hij. 'Maar ik ben er vrijwel zeker van dat als Karel
de Grote op die primitieve troon ging zitten, dat enkel was omdat die de
superieure uitstraling had van de ultieme relikwie: het graf van Christus zelf.
En niemand twijfelde toen dat het echt was. Stel u even voor welke legitimiteit
dat verleende aan de heerser over een barbaars rijk, waarin enkel de kerk
beschikte over mensen die konden lezen en schrijven? Ik ben er dan ook bijna
van overtuigd dat de troon in al zijn eenvoud een meesterwerk van dynastieke
propaganda is.'
Heeft Schütte overigens ooit 'De ontdekking van de hemel'
gelezen? In die roman uit 1992 vertelt Harry Mulisch in 900 bladzijden het
verhaal van een Nederlandse jongen, Quinten, die na veel omzwervingen onder een
altaar in een oude kapel in Rome de stenen tafelen van Mozes zelf ontdekt, en
ze naar Jeruzalem brengt.
'Nee', zegt de archeoloog, 'dat boek ken ik niet.' De
verbeelding wordt altijd ingehaald door de werkelijkheid.
Rolf FALTER
Geen opmerkingen:
Een reactie posten