Leuven, september 1914, achteraan de Oude Markt, vooraan de Grote Markt aan de kant van de Brusselsestraat (foto in het bezit van het Universiteitsarchief)
(Dit artikel verscheen eerst in Knack van 13 november 2013)
Sinds een paar maanden al regent het evenementen
wereldwijd om er aan te herinneren dat op 4 augustus 1914 de Grote
Europese Catastrofe losbrak. Maar wat herdenken we dan eigenlijk, en hoe?
Het heeft, in
de zomer van 1914, exact vijf uur geduurd eer de Europese beschaving, die zo
rijk en machtig was dat ze de wereld domineerde, haar vernis aflegde. Op die
zonnige 4 augustus, om één uur ’s middags, stootte een Duitse
cavalerie-eenheid, na een quasi-ongestoorde opmars van 25 kilometer vanuit
Gemmenich, op de vernielde brug over de Maas in Visé, vlak onder Maastricht. Net
voordien hadden de Duitsers in een hardnekkig vuurgevecht met de mitrailleur
een einde gemaakt aan de weerstand van vijf Belgische gendarmen. Van op de
andere oever van de stroom klonken inmiddels geweerschoten.
Het was meteen
voldoende. In een straat vlakbij de brug drongen de Duitsers het huis binnen
van brouwer Brouha. Ze hadden zijn camion in een barricade zien staan wat
eerder op hun route. Ze namen de 69-jarige man, die thuis was, naar buiten en
knalden hem in de straat af. Zijn zoon, die kwam toegesneld, onderging
hetzelfde lot. In de loop van de namiddag volgden nog een vijftal andere
burgers van Visé, telkens zonder dat er krijgsverrichtingen bij te pas kwamen.
De volgende
dag, woensdag 5 augustus, ondergingen tien burgers in het nabije Berceau
hetzelfde lot, en werden 80 huizen in brand gestoken. Zuidelijker, in de
landelijke gehuchten tussen Soumagne, Olne en Chaudfontaine, halfweg tussen
Luik en Verviers, brak de hel los. Nadat de oprukkende Duitsers in de namiddag
onder vuur genomen waren vanuit het vijf kilometer verder gelegen fort van Fléron,
begonnen ze tegen valavond burgers dood te schieten – tweemaal met acht
tegelijk - en huizen in brand te steken. De slachting ging de volgende dag door
en bereikte een hoogtepunt in het gehucht Riessonsart, waar de Duitsers 23
mannen naar een oude steengroeve voerden en ze in de volle middagzon in
groepjes van vier fusilleerden. Onder hen vijf broers, van wie er één overleefde
door zich net voor het schot te laten vallen. In totaal werden daar 118 burgers
omgebracht en 101 huizen vernield.
Dra bleek het een patroon. In de daaropvolgende vijf
dagen voerde het Duitse leger slachtpartijen door in een vijftiental dorpen in
en om Luik, waarbij ruim 400 burgers werden afgemaakt. In hun verdere opmars in
de daaropvolgende weken ging dat onverminderd voort, bijna altijd nadat ze
militair op wat bescheiden weerstand vanwege het Belgisch leger waren gestoten.
Dat gebeurde in de laatste twee weken van augustus vooral tussen Tongeren en
Sint-Truiden, in de streek tussen Aarschot, Mechelen en Leuven, aan en om de
Maas tussen Andenne en Dinant, langs de Samber in Henegouwen, in het zuiden van
de provincie Luxemburg.
De grootste slachtingen haalden het wereldnieuws, tot
in de Verenigde Staten en Australië toe:
Aarschot op 19 augustus (168 doden), Andenne een dag later (218 doden),
Tamines, aan de Samber op de grens van Namen en Henegouwen, op 22 augustus (383
doden), Ethe, nabij Virton, op 23 augustus (218 doden), Dinant tenslotte, het
grootste bloedbad, (674 doden) op 23 en 24 augustus. Het meest tot de verbeelding
van de internationale pers sprak de vernieling van Leuven op 25 augustus (218
burgers), omdat daar ook de historische Universiteitsbibliotheek (vandaag het
rectoraat) in de vlammen opging, met haar onschatbare collectie middeleeuwse en
oude boeken. Het was alsof de Turken opnieuw de bibliotheek van Alexandrië
hadden vernield.
Na de
mislukking van hun opmars begin september bouwden de Duitsers die praktijken
wat af, ongetwijfeld ook onder impuls van de wereldwijde verontwaardiging. Toch
zouden ze in afgezwakte vorm terreur blijven beoefenen, onder meer bij de
vernieling van Dendermonde begin september. In totaal maakten de Duitse
soldaten in die eerste vijf weken zo’n 6000 Belgische burgers af en vernielden ze zo’n 15000 woningen en
gebouwen, buiten de krijgsverrichtingen om. Bovendien werd de Duitse
verantwoording voor die terreur – het onbetamelijk gedrag van Belgische
sluipschutters – ook de morele basis om het bezette land de volgende vier jaar
kaal te plukken, leeg te halen en zijn fabrieken af te bouwen. Enkel massaal
Amerikaans medelijden met het sympathieke, dappere en door zijn buur zo brutaal
verkrachte landje heeft belet dat de honger in België tienduizenden
slachtoffers zou hebben gemaakt.
Tot op dag van vandaag discussiëren historici – niet
noodzakelijk langs nationale lijnen – over de vraag of de Belgische burgers zich
niet te enthousiast in de oorlog hebben geëngageerd tegen de invaller en
daardoor aanleiding gaven tot de slachtingen, die nog een extra impuls kregen
van het warme weer en alcoholmisbruik. In feite zat er teveel patroon in.
Hoewel nergens een formeel bevel van de eerste oorlogsdagen is bewaard, waren
de instructies aan de Duitse troepen al van voor de oorlog duidelijk: er moest
‘extreem hard’ opgetreden worden tegen elke vorm van burgerlijk verzet. De
overspannen timing die de Duitsers zich in hun aanvalsplan voor de rush naar
Parijs hadden opgelegd – de Maas moest na dag 1 zijn overgestoken – en hun
ontgoocheling over het onverwachte Belgisch verzet, zorgde voor de
onmiddellijke toepassing van dat bevel, en veel breder dan oorspronkelijk
bedoeld. De Grote Oorlog verkende vanaf de eerste dag het ravijn van de
barbarij.
Xxx
Hoe herdenk je
zoiets? In Oradour-sur-Glane, het Franse dorp nabij Limoges waar de SS op 10
juni 1944 642 burgers afslachtte, ging de Duitse bondspresident Joachim Gauck
op 4 september van dit jaar als eerste
Duitse gezagsdrager ooit, de doden herdenken, hand in hand met François
Hollande. Dat was als gebaar nog sterker dan het hand-in-hand van Helmut Kohl
en François Mitterrand in Verdun in 1987, want daar ging het om een militair slagveld.
Een dergelijke erkenning van Duitse oorlogsmisdaden in België in 1914, in
Leuven of Dinant, is tot op heden achterwege gebleven. Geen enkele Duitse
militair of politicus is er ooit voor veroordeeld, en er zijn nooit
verontschuldigingen voor geuit. Misschien hoeft dat vandaag, onder Europese
vrienden die allemaal evenveel afgeluisterd worden door de NSA, ook niet echt
meer.
Want de
allerlaatste getuigen en ervaringsdeskundigen van de Eerste Wereldoorlog zijn
in het voorbije decennium overleden. Maar elke familie in Europa – en zeker in
België, dat samen met Servië het grote slachtoffer van dat conflict was – heeft
nog haar flarden aan herinneringen, de verhalen van groot- en overgrootouders,
en misschien nog wat foto’s en memorabilia. Zelf herinner ik me dat ik als kind
vele keren per week door de Van Bladelstraat fietste, zo genoemd naar de
pastoor van Herent die bij de Duitsers in Leuven voor zijn gevangen parochianen
ging pleiten en als beloning achter aan een stel paarden werd gebonden om over
de kasseien te worden gesleept tot hij dood was. Toen ik, wat groter, in Leuven
naar school ging, viel mij op dat veel van de huizen aan de Grote en Oude Markt
het jaartal ‘1914’ in hun nok hadden. Nog later, in de universiteitsbibliotheek
aan het Ladeuzeplein, vernam ik waarom er zoveel namen van Amerikaanse
universiteiten op de sierstenen staan, en waarom er ooit ‘Furor Teutonicus’ op
het fronton stond.
Boeken, filmen,
schilderijen, feuilletons confronteren ons nog dagelijks met de Grote Oorlog,
van Otto Dix tot Stanley Kubrick, van Erich-Maria Remarque en Robert Graves uit
de jaren twintig, tot Erwin Mortier en Stefan Brijs vandaag. Elk dorp in
België, Frankrijk of Engeland heeft zijn monument voor de gesneuvelden van
14-18, waar vaak nog kleine plechtigheden plaatsvinden op 11 november. De
frontlijnen van weleer liggen bezaaid met musea en gedenkplaatsen, van Ieper
tot Riva del Garda, en van Gallipoli tot Brest-Litovsk. En met kerkhoven
natuurlijk: de Eerste Wereldoorlog is de eerste oorlog waarin soldaten stenen
graven aan het slagveld kregen, waarvan vele ook vandaag nog, honderd jaar na
de gevechten, gekoesterd blijven.
Want 14-18 is
ook Europa’s grote trauma. ‘De lichten gaan uit over heel Europa en zullen in
ons leven niet meer schijnen’, bromde de Britse minister van Buitenlandse Zaken
Edward Grey – zelf overigens een existentiële twijfelaar – op 3 augustus ’s
1914 toen hij de lantaarns aan
Sint-Jamespark bij valavond zag oplichten, net nadat hij in het House of
Commons de oorlog had aangekondigd. Na een meestal vreedzame eeuw van
fenomenale ontwikkeling in Europa – sneller in honderd jaar dan in de
tweeduizend jaar ervoor – volgde nu de cascade naar de diepste krochten van de
hel. Niet in één keer, wel stap voor stap.
Op de bloedbaden
van augustus, volgden de militaire blokkering van oktober, de loopgraven, het
doorbreken van de voorziene budgetten. Dan de waanzinnige offensieven met
gifgas, mensenmassa’s en onophoudelijke artilleriebombardementen, met 1 juli
1916 – toen 50.000 Britse soldaten op één dag werden uitgeschakeld – als
absoluut dieptepunt. Dan de chaos: de
muiterijen, de Russische revolutie, de onbeperkte duikbotenoorlog, de
hongersnood, de Spaanse griep, de ineenstorting van het Duitse leger en de
Wapenstilstand, de val van de Duitse keizer en de revolutie, de ontbinding van
het Habsburgse en het Ottomaanse rijk, burgeroorlogen, de eerste massale
toepassing van etnische zuivering aan de Grieks-Turkse kustlijn, de mislukte
vrede van Versailles, de opmars van het Rode Leger van Lenin tot tegen
Warschau, de Franse en Belgische
bezetting van de linker-Rijnoever en het Ruhrgebied, de chaos in Italië en de mars op Rome van
Mussolini, de Grote Inflatie in Duitsland en de eerste mislukte machtsgreep van
de onbekende gewezen korporaal Adolf Hitler in München op 9 november 1923. Elf
november 1918 was nooit het einde van de oorlog, enkel voor Frankrijk,
Groot-Brittannië en België. Een beetje rust keerde pas in 1924 weer, voor amper
zes jaar.
Xxx
Hoe herdenk je
zo’n immens stuk geschiedenis, zo’n trauma, Gods eigen stroomversnelling? De
laatste Europa-brede herdenking van een fundamenteel stuk verleden was die van
tweehonderd jaar Franse Revolutie in 1989. Ze was toen al het voorwerp van
massaal veel tentoonstellingen, publicaties, colloquia, films en
fictie-feuilletons met toen al – voorlopend op de hedendaagse HBO-producties –
behoorlijke porties bloed en seks. En uiteraard van stevige polemieken tussen la gauche en la droite, de hoofdbreuklijn van politiek Frankrijk sinds de Bastille.
Ook elders in Europa slingerden de accenten heen en weer tussen het benadrukken
van de bestialiteit en brutaliteit die de revolutionairen uitdroegen, en het
beschavingswerk dat er verrassend genoeg uit voortkwam, van de rechtsstaat over
de democratie tot het metriek stelsel.
Politieke correctheid en manipulatie loeren ook
ditmaal om de hoek, zij het in een andere setting. Iedereen tracht met het
verleden zijn hedendaags gelijk te bewijzen, en dat zal voor de Eerste
Wereldoorlog niet anders zijn. Das Militär
in het algemeen en de generaals in het bijzonder maken zich op voor de hardste
klappen, gezien ze toen van hun veel te hoog voetstuk zijn gevallen. Tweede in
rij, zeker in deze bittere tijden, is de politieke klasse, die het toen ook al
allemaal niet onder controle had. Grootkapitaal en banken, die profiteerden van
het vele leed, schuiven mee aan.
Zeer in het
bijzonder zal er aandacht zijn voor de gewone man, die uiteraard geen schuld
had en mag schitteren in de rol van slachtoffer. Of voor de overzeese soldaat
uit wat nog ‘onze kolonies’ waren, die met zijn bijdrage toen in zekere zin de
migrantengeneratie van vandaag vrijstelde van elke plicht tot inburgering.
Schuld aan de oorlog zal geen enkel land treffen, want dat past niet in het
Europees harmoniemodel van vandaag. Spreek dus niet teveel over bloedbaden
zoals dat in België, tenzij wanneer het over Turken en Armeniërs gaat. En wee
de onverlaat die honderd jaar na de absolute orgie van het nationalisme zou
durven poneren dat de Ier, de Vlaming of de Pool toen soms toch wel een punt
had.
Maar het zal schoon zijn, en leerrijk, en met veel
emoties voor in de tv-journaals. Het Vlaams Parlement nam al in maart 2009 een
resolutie aan over de herdenking, zes bladzijden met nobele aanbevelingen. Daar
is vandaag een overzichtelijke website uit voortgekomen (www.vlaanderen.be/int/100-jaar-groote-oorlog-2014-18) waarop
de vele (versnipperde) initiatieven zijn samengebracht, en zelfs een visie
staat uitgetekend (..’moet ertoe leiden
dat de naam Vlaanderen internationaal zichtbaarheid krijgt en duurzaam
verbonden wordt met het vredesthema’). België, waartoe Vlaanderen tot nader
order behoort, heeft een eigen website (www.be14-18.be), met
klaprozen, en een eigen visie, met een ‘drievoudige doelstelling’: de
collectieve herinnering, het gezamenlijk streven naar een vreedzame toekomst,
solidariteit en partnerschap.
In Frankrijk, Groot-Britannië, Italië, tot in
Nieuw-Zeeland toe, pakt men het gelijkaardig groots aan. Zelfs de Russen willen
iets doen aan hun pijnlijke herinneringen. Duitsland daarentegen geeft geen
krimp. ‘We hebben meermaals geprobeerd via onze ambassade en Buitenlandse Zaken
contact op te nemen over een gezamenlijke herdenking’, meldde een hoge
ambtenaar van Defensie in Parijs in september aan het Handelsblatt, ‘maar uit Berlijn komt geen antwoord’. Waarop het
blad concludeerde dat ‘men in Duitsland nog niet door heeft welke herdenkingslawine
volgend jaar in het westen gaat losbreken’. Zou herdenken, hoe sereen ook, dan
toch alleen maar iets voor de overwinnaars zijn?
xxx
Want wat moet je onthouden, honderd jaar later? Hoe
het begon, in die vijf weken tussen de moord op de Oostenrijkse kroonprins
Franz-Ferdinand in een onwaarschijnlijk geklungel in de straten van Sarajevo op
28 juni 1914, tot aan de eerste schoten en salvo’s in Gemmenich om 8 uur op 4
augustus? Denk vooral niet dat de politieke en militaire leiders niet beseften
wat ze ontketenden. Daarvoor zijn hun citaten en vooral hun angsten in de laatste
dagen van juli te markant. Denk ook niet dat ze vooral aan materieel gewin
dachten: hoeveel schade kan ik verdragen om wat ertsgebieden en kolonies binnen
te halen? Neen, het ging om aloude waarden waarover al sinds het stenen
tijdperk oorlog was gevoerd: trots, gekrenkte eer, het risico op
gezichtsverlies, prestige, zich niet laten doen of laten rollen. Niet toevallig
komt niet één vrouw in het drama van juli voor, niet toevallig heeft de
vrouwenemancipatie nooit een sterkere boost gekregen dan van dat conflict.
Vergeet ook dat het volk enkel slachtoffer was. Toen
in alle kanselarijen het angstzweet uitbrak in het zicht van wat men aan het
ontketenen was, trokken het onverwacht enthousiasme van de massa in de
zonovergoten straten en de lyrische ontboezemingen van de kranten begin
augustus 1914 de twijfelaars over de streep. Sebastian Haffner, de Duitse
journalist en historicus, heeft in zijn postuum verschenen memoires haarscherp
beschreven hoe die ‘ongewoon-feestelijke roes’ hem als kind in het veilige
Berlijn bedwelmde: ‘de oorlog als groots, opwindend en begeesterend spel van de
naties, dat veel boeiender entertainment en fellere emoties te bieden heeft dan
al datgene wat de vrede oplevert’. Hij vergeleek dat gevoel, mutatis mutandis,
met de tribaliteit op voetbaltribunes, en noteerde sec dat het nazisme daar
zijn basis uit putte: ‘die wervingskracht, die eenvoud, dat appel aan fantasie
en actie.’
Moeten we onthouden hoe het vastliep, degenereerde,
ontspoorde, nadat de oorspronkelijke plannen met een overwinning binnen maximum
een half jaar spaak waren gelopen? Over de generaals die tienduizenden jonge
mannen in de fleur van hun leven te pletter bleven laten lopen op mitrailleurs
waarvan men sinds de herfst van 1914 wist dat ze in staat waren elk levend
wezen binnen een straal van 2 kilometer neer te halen? Over de regeringen die
alle budgettaire plafonds deden springen, om zich failliet te gaan lenen bij de
banken van New York? Over het besef eind 1916 bij alle verstandige politici dat
iedereen iedereen aan het neerhalen was, maar ook dat na zoveel bloed, passie
en weggegooid geld compromissen op politieke harakiri neerkwamen?
Of onthouden we
vooral het einde, het finale Armageddon? Met de foto’s van het vernielde Ieper,
of van het omploegde landschap met de stukgeschoten bomen en de waterputten van
obusinslagen rond Passendale. Met generaal Ludendorff, die als majoor in
augustus 1914 sigaren rokend één van de grote slachtpartijen rond Luik
bijwoonde, en in september 1918 in een daad van geniale lafheid de schuld voor
de nederlaag aan een nieuwe civiele regering wist door te schuiven, alvorens
hij in 1923 aan Hitlers mislukte staatsgreep in München zou deelnemen. Met de Kaiser, die foeterend op de vermeende
joden die hem dit hadden aangedaan in de vriesochtend van 11 november 1918 asiel
vroeg in Nederland aan de grenspost in Eijsden, vlakbij Visé waar vier jaar
eerder de allereerste oorlogsmisdaden hadden plaatsgevonden. Met Lenin, die in
maart 1918 per vergissing en lichtjes verstrooid het doodsvonnis van 1000
verkeerde gevangenen tekende, als een akkefietje tussen zware debatten in de
Sovjet van Petrograd door. Met de filmbeelden van het brandende Smyrna half
september 1922, met duizenden Grieken en Armeniërs in paniek op de kaaien.
De domheid, de
onmacht, de tsunami aan emoties, de slachtingen en vernielingen overtroffen
duizend keer zelfs de somberste verwachtingen van juli 1914. De demonen die
toen werden losgelaten zouden Europa tot minstens 1989 teisteren. Ze zitten nog
steeds in onze hoofden als het over de ambities van dit continent gaat. Dan
gaat zelfs de modale Europese federalist niet verder dan ‘to manage our
decline’, zoals de ooit zo trotse Britse Tories dat als hoogste ambitie
koesterden in de jaren van de neergang van hun Empire na 1945.
Wat herdenken we dan volgend jaar? De drang tot
zelfvernietiging die loskwam in een continent dat aan de spits van de
beschaving, de welvaart en de wereldpolitiek stond? Zonder de Eerste
Wereldoorlog waren de wolkenkrabbers van New York, Hollywood of de
massaproductie van de Ford T misschien Europees geweest. Amerika zag zijn
welvaartstaat openbloeien in de jaren twintig. West-Europa moest daar nog eens
veertig jaar op wachten, Zuid-Europa zestig (en dan nog fragiel). Oost-Europa
is er nog mee bezig.
Haast zeker is het vooral dat wat ons ook volgend jaar
zal blijven intrigeren, fascineren en nieuwsgierig houden in dat grote epos van
14-18: het onweerstaanbaar vermogen van de mens om zijn verworven geluk toch
weer om zeep te helpen. Een pasklaar antwoord op al onze vragen hebben we
honderd jaar later niet, zullen we misschien nooit hebben. La condition humaine, noemde André Malraux dat, in een roman over
een andere, ook waanzinnige oorlog vijftien jaar na 1918. Het surrealisme
ontlook rond die tijd, net als de nieuwe cultuurtrend om nergens nog een rem te
houden in het sublimeren van het lelijke in de mens. Tot op vandaag blijven we
dat doen, als kater van de krochten van de hel tussen 1914 en 1945.
‘Nooit meer oorlog’, luidt het motto dat de Vlaamse
overheid centraal stelt in zijn programma voor de eeuweling. Het is, als
ambitie, nog het meest haalbare. Toch is het ook een kreet van vertwijfeling,
en van de angst die we willen verdrijven. Zou het echt ooit kunnen? Of kunnen
we het gewoon niet laten?
|
woensdag 15 februari 2023
Een spiegel voor het menselijk falen
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten