vrijdag 3 november 2023

Canon, Verhaal en vaderlandse geschiedenis

 


LEZING

GESCHIEDENISFESTIVAL, HAARLEM, 

GRAVENZAAL VAN HET STADHUIS

ZATERDAG 7 OKTOBER 2023, 13u45



Dames en Heren,

 Goedemiddag. Mag ik u eerst bedanken om mij hier uitgenodigd te hebben. En vooral omdat u hier zo talrijk aanwezig bent. Publiek doet het hart van een redenaar altijd deugd. 

 Ik ga u hier vandaag, als nederige Belg onder het waakzaam oog van 32 graven van Holland, trachten te boeien met een betoog rond geschiedenis en identiteit. Ik doe dat in mijn hoedanigheid van auteur van een aantal historische boeken rond ankerpunten van de Belgische geschiedenis. En van een boek dat een poging deed om een synthese te brengen, onder de titel België, een geschiedenis zonder land. Mij boeit onder meer het verhaal hoe naties ontstaan, hoe ze overleven, hoe ze opsnijden met trotse prestaties uit hun verleden, hoe ze evolueren en hoe ze ten onder gaan. 

 Wees gerust, ik ga geen poging wagen om u op enigszins didactisch verantwoorde wijze de complexiteiten van het Belgisch staatsbestel te serveren. Onthou enkel dit. België is een land met drie landstalen. Dat gegeven heeft sinds vijftig jaar het ontstaan gegeven aan een wat slordig uitgebouwde en onafgewerkte federale structuur van deelstaten. De grootste van die deelstaten heet Vlaanderen en verzamelt de Nederlandstaligen, de Vlamingen dus, in de noordelijke helft van België. Die deelstaat heeft onder meer de bevoegdheid om cultuursubsidies te verstrooien over haar onderdanen. En sinds 2010 is een Vlaams-nationalistische partij de grootste van België en dus zeker van Vlaanderen. 

 Een kleine parenthesis voor de echte kenners onder u. Verwar dit hedendaags Vlaanderen niet met het historische graafschap Vlaanderen. Dat was een territorium dat als graafschap continu bestaan heeft tussen het jaar 800 en het jaar 1800, een volledig millennium lang dus. Dat territorium liep vanaf pakweg de Westerschelde, via Antwerpen,Aalst en Kortrijk naar Rijsel en zo, alleszins in de eerste vierhonderd jaar, naar Atrecht-Arras en dan terug naar de kust bezuiden Calais. Het lag dus voor een deel in wat nu Noord-Frankrijk is, in de eerste vierhonderd jaar van zijn bestaan zelfs voor ruim de helft.

 Hoe de naam van het graafschap Vlaanderen een vlag geworden is voor een nieuwe lading, de hedendaagse deelstaat Vlaanderen, is een te lang verhaal om hier te vertellen. Maar u hebt een vergelijkingspunt. Holland is Nederland niet, is het nooit geweest, en toch blijven de Engelsen Nederland vaak Holland noemen. De Belgen trouwens ook: de legendarische voetbalderby noemen wij België-Holland. Iets dergelijks heeft zich ook met het woord Vlaanderen voorgedaan, maar toch weer enigszins anders. Einde parenthesis.

 Waar ik toe wil komen: de Vlaamse cultuursubsidies in handen van een Vlaams-nationalistische partij hebben een onweerstaanbare drang doen ontstaan om Nederland na te volgen in een oefening die Canon heet. Daarvoor is diep in het Vlaamse overheidsmanna geput. Uit de ontelbare subsidiepotten waarmee zo’n nieuwe deelstaat zich tracht te legitimeren, haakte de Vlaamse regering een parelsnoer van tientallen kleine dotaties in elkaar, die het project Canon in de vaart der volkeren konden lanceren.

 Kort nadien inspireerde de Vlaamse regering zich aan een ander Nederlands voorbeeld: de tv-reeks Het Verhaal van Nederland. En dus kwam er dit jaar een Verhaal van Vlaanderen tot stand. Als u dit beeld ziet gaat u ongetwijfeld vermoeden dat de mensen die kijkcijfers analyseren tot de bevinding gekomen zijn dat de ideale mainstream-presentator van een geschiedenisprogramma een licht bebaarde man op middelbare leeftijd moet zijn … waarvan de fakkel stilaan toch al een beetje begint te doven.






 Resultaat: zoals in Nederland vonden in Vlaanderen oneindige polemieken plaats over de vraag of de overheid tot taak heeft haar bevolking een identiteit aan te naaien. Zoals in Nederland deed die berg van voorbarige verontwaardiging een muis baren, omdat de projectleiders finaal handig elk mijnenveld ontweken. Wat overbleef, zowel in Verhaal als Canon, zowel in Vlaanderen als Nederland, waren tableaux, taferelen uit ons verleden, knap gebracht, goed gekozen, onschuldig, vrij onsamenhangend, soms wat slordig, met de noodzakelijke deemoedige buigingen naar de hedendaagse tijdsgeest toe, en uiteraard wat vermakelijkheden voor het gewone volk en zijn op eenvoud gestelde media. Niet onbelangrijk: die projecten haalden een belangstelling bij de bevolking waarvan wij, die onszelf graag als echte kenners van de geschiedenis beschouwen, alleen maar kunnen dromen. 


1. Een creatie van de Schepper Zelve


 Ik ga die discussies over Canon en Verhaal niet herhalen. Mij is iets anders overkomen. Ik ben een half jaar geleden door een interview met de onvolprezen Jos Palm ertoe gekomen de Vlaamse en Nederlandse Canon en Verhaal met elkaar te vergelijken. Ik was en ben over het algemeen vrij positief, met een lichte scepsis nochtans, over beide projecten aan deze en gene kant van Wuustwezel. Maar het resultaat van de onderlinge vergelijking was, ook voor mezelf, behoorlijk ontstellend. 

 Ik geef u meteen mijn conclusie: wij historici, in Nederland, in Vlaanderen, in België, en eigenlijk overal in Europa, blijven ons ook in de inmiddels al voor een kwart opgeschoten eenentwintigste eeuw graag bij het knusse haardvuur van onze natiestaat vermeien, omgeven en beschermd door onze schijnbaar veilige nationale grenzen. Iets scherper gesteld: ook wij blijven nog ruimschoots gevangen in het vaderlands keurslijf dat onze voorouders, en ook nog de school van onze jeugd, ons hebben aangesnoerd. 

Versta me niet verkeerd: dit vormt geen uithaal naar de makers van Canon en Verhaal. De constatatie geldt heel ons gild van historici, zeker in de mate dat Canon en Verhaal een heel verdedigbare synthese brachten van de hedendaagse opvattingen van de geschiedenis in Vlaanderen en Nederland.

 Natuurlijk bestaat Nederland min of meer sedert 1609, en België sedert 1830. Het is dus logisch die staatkundige structuren in rekening te brengen als je geschiedenis schrijft over die periodes. Maar elke overheid, en dus nu ook de Vlaamse, wil haar burgers doen geloven dat haar legitimiteit gebaseerd is op een glorierijk verleden waarin zij niets dan goeds heeft gedaan voor haar onderdanen. Bij de trotse en protserige natiestaten van het jaar 1900 kon het vaderland niets anders zijn dan een creatie van de Schepper Zelve in zijn eerste zeven actieve dagen. Middeleeuwse koningen waren iets bescheidener en lieten hun stamboom enkel tot Troje teruggaan. Moderne overheden hebben die reflex om zichzelf op te pompen nog altijd, zeker als ze, zoals de Vlaamse, nog nagelnieuw zijn en zich als kuikens in het kippenhok beginnen te manifesteren. 

 Dus moet je op je hoede blijven. De tijdslijn van onze geschreven geschiedenis in dit deel van Europa – alleszins tot net bezuiden Haarlem – is 2081 jaren oud. Zij begon toen Julius Caesar, een vreemdeling uit het verre Rome, in het jaar 58 voor Christus zijn eigen exploten in de verf begon te zetten. Van die tijdslijn van bijna eenentwintig eeuwen beslaat het gegeven Nederland dus twintig procent, het gegeven België net geen tien procent, het gegeven Vlaanderen, in zijn huidige lading onder die vlag, iets meer dan twee procent. 

 Wat daarvoor gebeurd is moet je met een heel andere bril bekijken. De inwoner van Utrecht, Middelburg of Maastricht in het jaar duizend zou het in Keulen horen donderen hebben bij het horen van de term Nederland. Zelfs Willem van Oranje trouwens, die er geen flauw idee van had dat hij ooit tot vader des vaderlands zou worden uitgeroepen, laat staan dat hij wist welk vaderland men daarmee bedoelde.

 Laten we die oefening dus eens toepassen op Canon en Verhaal, in Vlaanderen en Nederland, waarbij ik voor de Canon van Nederland de laatste versie gebruik, die van 2020. In welke mate trappen beide in de intellectuele valkuil waarbij je vanuit een hedendaags en eigenlijk recent staatsverband op zoek gaat naar hoe het ontstaan is en daarbij toch redeneert alsof dat staatsverband er altijd al was. Hier gaan we.


2. Nationale helden tegen de Romeinen

 
 Als ik de analyse helemaal zou doen, dan ben ik een paar uur bezig. Ik beperk me daarom tot twee tijdperken die de Lage Landen gemeenschappelijk hebben. Het eerste is dat van de Romeinen. In princiep delen we dat verhaal als Belgen en Nederlanders, en met de Rijnlanders, de Fransen buiten de Provence en de Engelsen. Maar bekijk je beide canons en tv-reeksen in detail, dan gaat het toch om een sterk verschillend verhaal. In Nederland ligt de nadruk op de limes, de grenslijn van het Romeinse Rijk, in Vlaanderen op de heirbaan van Boulogne naar Keulen.
 
 Beide afleveringen van de tv-reeks beschrijven de komst van Caesar en de Romeinse tijd binnen onze hedendaagse grenzen. Dus met Ambiorix, de Eburonen, de heirbaan en Tongeren in Vlaanderen. Met de slachting van Kessel, de limes, de Bataven en Nijmegen in Nederland. Nergens, op geen enkel moment, wordt een verband gelegd met het quasi identiek Romeins gebeuren over de hedendaagse grenzen, ook niet naar Xanten, Keulen of Trier, of Reims en Bavay toe. 





 En dan blijkt ieder zijn eigen held te hebben: in Nederland is dat Julius Civilis, die in 69 na Christus de Bataven enkele jaren leidde in een opstand tegen Rome. Je ziet hem links op het beeld, met een merkwaardig standbeeld. Het is gemaakt in 1820 en stond in het park van Tervuren bij Brussel waar toenmalig kroonprins Willem zijn verblijf had, jullie latere koning Willem II. Het is tien jaar geleden gerestaureerd en is daar te bezichtigen. Er is ons overigens geen authentieke beeltenis van Julius Civilis overgeleverd, dus is ook deze totaal verzonnen, en waarschijnlijk helemaal naar de smaak van Willem gemaakt.

 Het beeld en zijn locatie signaleren overigens dat de Oranjes in het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden de Batavenleider Julius Civilis ook aan de pas verworven Belgen wilden aanpraten als een nationale held uit het verleden. In Vlaanderen hebben we nu dus ook zo’n held, al is die pas veel recenter opgediept uit de mist der tijden: Carausius, een Romeins legeraanvoerder van het einde van de derde eeuw, die men een afkomst van de stam van de Menapiërs toedicht. Die woonden in het hedendaagse West-Vlaanderen en pakweg de Pas de Calais.  Carausius heeft zeven jaar lang zijn eigen rijkje geregeerd hier in de uithoek van het Romeinse Rijk, tot aan jullie limes toe zelfs. Op het beeld bovenaan, zie je Carausius zoals hij optrad in het Verhaal van Vlaanderen. Onderaan, op een muntje uit die tijd, met stevige kop en kin. Die wijzen op goed voedselgebruik, het zal dus wel een Belg geweest zijn.

 Beiden, Carausius en Julius Civilis, nemen minstens een kwart van de aflevering voor hun rekening in het Verhaal van respectievelijk Vlaanderen en Nederland. Dat lijkt me toch wat tricky allemaal. Behoort het echt tot de essentie van die vijf eeuwen geschiedenis dat er ooit iemand met wat vage roots in ons huidig nationaal grondgebied zich in dubieuze omstandigheden een paar jaar verzet heeft tegen Rome? Of streelt dat enkel onze nationale ijdelheid?


3. De Zwijger de mond gesnoerd en doodgezwegen


 Veel sterker nog is de nationale vertekening inzake de Opstand, de periode tussen 1550 en 1600 die toch helemaal gemeenschappelijk is voor Vlaanderen en Nederland. Laat mij het samenvatten in een viertal vaststellingen.

- Zowel het Verhaal van Nederland als het Verhaal van Vlaanderen hebben een aparte aflevering over de Opstand. Ik heb even de locaties op kaart gezet die in die twee afleveringen meer dan een paar seconden in beeld komen. En dan krijg je dit. De oranje plekken zijn die van de Opstand in het Verhaal van Nederland, de gele in het Verhaal van Vlaanderen. En wat merk je: het Nederlands Verhaal gaat maar drie keer buiten de hedendaagse staatsgrenzen: voor Brussel uiteraard, voor Dillenburg en voor het Lanakerveld. Dat laatste ligt in Belgisch Limburg vandaag, net buiten Maastricht. Het Lanakerveld is een klassieker in jullie vaderlandse geschiedenis, in Vlaanderen weet niemand waar dat op slaat. Het Verhaal van Vlaanderen gaat voor de Opstand zelfs maar één keer en heel nipt buiten de grenzen van het hedendaagse Vlaanderen, voor het begin van de Beeldenstorm in Steenvoorde. Tenzij je Brussel als buiten Vlaanderen beschouwt, maar laten we daar niet op ingaan, want dan komen we in ingewikkelde hedendaagse Belgische toestanden terecht.





- Tweede vaststelling. De Opstand in de Nederlanden behoort in elke Europese geschiedenis tot de belangrijkste gebeurtenissen van de zestiende eeuw. Het was immers het rijkste en meest ontwikkelde gebied van West-Europa dat in opstand kwam tegen de dynastie die het zelf had voortgebracht. Gebeurtenissen als de komst van Alva in 1567 met de arrestatie van Egmont en Hoorn, de verovering van Den Briel in 1572, de Spaanse Furie in Antwerpen in 1576, de moord op Oranje in 1584 in Delft en de val van Antwerpen een jaar later behoren tot het Europese erfgoed. Denk onder meer aan wat Beethoven, Goethe en Schiller daar later mee gedaan hebben. 

 Welnu. De val van Antwerpen en de Spaanse Furie bestaan niet in het Verhaal van Nederland, Den Briel en de moord op Oranje komen niet voor in het Verhaal van Vlaanderen. Niet dus, helemaal, helemaal niet, nada. Overigens leiden beide Canons aan hetzelfde euvel. Geen Den Briel en Delft in het ene schamele venster dat de Vlaamse Canon aan de Opstand besteedt. Geen Antwerpen in de Nederlandse, ondanks meerdere vensters. Nog een toemaatje: in de ruim driehonderd bladzijden tekst en beeld van de Vlaamse Canon zal u nergens de naam Alva vinden. Je moet eigenlijk hopen dat het om een banale slordigheid gaat en niet om een bewuste keuze.

- Wat me tot de derde, nog sterkere vaststelling brengt.  De hele aflevering in het Verhaal van Nederland draait rond Willem van Oranje, van het beeld van zijn plechtige voetstappen in minuut dertien tot zijn einde in Delft na vijftig minuten. In de Vlaamse versie – hou u vast – komt hij niet voor, nergens, er wordt niet een keer zelfs maar terloops zijn naam vermeld. Gelukkig valt die naam wel twee keer, zo’n beetje zijdelings, in de Vlaamse canon. Ik vind dit verbijsterend. Het is alsof je de geschiedenis van Ajax Amsterdam beschrijft zonder ook maar één keer de naam Cruyff te laten vallen.

 Maar er is ook wat vreemds met de Zwijger aan de hand in het Nederlandse Verhaal. De Oranje-figuur zegt de hele aflevering geen woord, al komt er wel ruim tien minuten enscenering rondom hem in voor. Zelfs in zijn ontmoeting met admiraal Lumey, die twee minuten duurt en waarin hij hem laat arresteren, wordt niets gezegd, wat met een temperament als Lumey toch eerder onwaarschijnlijk lijkt. Kortom: als ik het even scherp mag stellen: le prince Guillaume d’Orange, als Brabantse edelman die twee derde van zijn relatief korte leven in Brussel heeft gewoond en nooit Nederlands heeft gesproken, wordt in het Verhaal van Vlaanderen doodgezwegen, en moet in het Verhaal van Nederland vooral zijn mond houden. Tot zover onze vaderlandse geschiedenissen.

- Ten vierde en ten laatste wil het toeval dat beide Verhalen wel de arrestatie van de graven van Egmont en Hoorn in 1567 ensceneren. Bij beide gebeurt dat in een gastronomische scene, waarbij, het zal u niet verbazen, de maaltijd in het verhaal van Vlaanderen iets rijkelijker oogt dan in dat van Nederland. In Vlaanderen is Alva zelf de gastheer, een wat jichtige, donkerharige man met een buikje dat de echte ontbeerde. In Nederland valt hij binnen met zijn tercios in een jolig feestmaal voorgezeten door een verontwaardigde Margareta van Parma. Het buikje van de Alva hier is nog steviger dan dat van de Vlaamse, zijn haren iets grijzer. Het leuke detail: in het Nederlandse Verhaal hoor je één van beide graven tijdens de arrestatie heel stilletjes Neen, neen, neen prevelen, in het Nederlands. In het Vlaamse schreeuwen beiden luidruchtig hun woede uit, in het Frans. C’est une honte, c’est une honte.


4. Bruegel voor Vlaanderen, Bosch voor Nederland


 Zo gaat dat dus met onze vaderlandse geschiedenissen. Ik zou nog een reeks voorbeelden uit beide canons en verhalen kunnen aanhalen. De lijst is eindeloos. Maar laat me enkel nog twee elementen in de culturele sfeer aansnijden. 

- U weet dat Vlaanderen en Nederland sinds 1865 een gezamenlijke Woordenlijst van de Nederlandse Taal erkennen. En dat ze sinds 43 jaar bij Verdrag verbonden zijn in een Taalunie. Toch hebben we, volgens beide canons, geen gemeenschappelijke literatuur. Tenzij in het 950 jaar oude zinnetje Hebban alla vogala nestas bigunan, hinase ic ende tu ('alle vogels hebben al een nest gebouwd, behalve jij en ik') waarover filologen nog steeds debatteren of het wel oud-Nederlands is. Maar de Nederlandse Canon onthoudt voor literatuur Betje Wolf en Aagje Deken, Multatuli, Anton de Kom en Annie MG Schmidt. De Vlaamse Van den Vos Reynaerde, Hendrik Conscience en Hugo Claus. Gelukkig is de vindplaats van Hebban alla vogala neutraal terrein, het Britse Oxford namelijk, anders had het één van de twee canons ongetwijfeld niet gehaald.





- Dramatisch vind ik het verhaal van de schilderkunst. De Lage Landen zijn, naast Italië, de bakermat van die kunstvorm. Ze was initieel maar mogelijk in een rijke beschaving waar mensen met voldoende geld waren om ambachtsmensen langdurig en met peperdure materialen aan een afbeelding te laten werken. Zo heeft het graafschap Vlaanderen Van Eyck en Memlinc zien ontstaan. Later leverde het hertogdom Brabant Bosch, Bruegel en Rubens en finaal triomfeerde Holland met Vermeer en Rembrandt. Maar het is één en dezelfde schilderschool, product en emanatie van de vijf eeuwen waarin de Lage Landen aan de spits van de ontluikende Europese beschaving stonden. 

 Niets daarvan in beide canons. Vlaanderen eist Van Eyck, Bruegel en Rubens op, en een nakomertje, James Ensor. Nederland houdt het bij Bosch, Rembrandt en veel later Van Gogh. Vooral voor Bruegel en Bosch is die scheiding via de hefboom van de hedendaagse vaderlanden ronduit pijnlijk. Leg de doeken naast elkaar en je ziet hoe Bruegel van Bosch leerde. Beiden waren Brabanders, de steden waar ze hun stiel leerden lagen amper 50 km van elkaar. Tussen de twee schilderijen waarvan we hier fragmenten afbeelden, ligt 45 jaar. Maar Bruegel moet vandaag als Vlaming gelden, Bosch als Nederlander. 

  Ik hoop daarmee aangetoond te hebben dat we met zijn allen nog heel wat sloopwerk voor de boeg hebben om al die vaderlandse verdwazing uit het verleden, die ons geschiedenisbeeld nog altijd vertroebelt, weg te halen. Gelukkig erkennen we vandaag toch meer en meer dat ons verleden hoofdzakelijk een aaneenschakeling van toevalligheden is. De relevantie daarvan bestaat uit het kennisnemen van ervaringen uit het verleden, waarvan de analogieën met hedendaagse situaties nochtans verrassend groot kunnen zijn, en dus leerzaam. En waardoor we tot nieuwe boeiende inzichten kunnen komen.


5. Kleintjes in een roedel van absolute wolven

 
 Bekijk gewoon die staatkundige landkaart van West-Europa eens. Wij zijn die zo gewoon dat we daar niets opvallends meer aan zien. Maar misschien moeten we dat aan een Chinese student vragen, met wat kennis van geschiedenis. Dan zie je drie grote staten Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Daarvan weten we dat die iets meer dan honderd jaar geleden de absolute wereldmachten waren. En dan valt het op dat daartussen drie kleinere staten bestaan. Dan stel je je toch vragen. Hoe hebben die kleintjes kunnen overleven in zo’n roedel van absolute wolven? En hoe komt het dat ze met drie zijn, en niet één, of twee of vier?

 Andere vraag: waarom liggen de klassieke breuklijnen die in Europa natievormend hebben gewerkt bij ons dwars door de twee naties van de Lage Landen heen, de godsdienstig aan de Grote Rivieren, de taalkundige dwars door België?

 Nog andere vragen, los zelfs van de staatkunde. Waarom hebben de Lage Landen een half millennium lang – zij het in de opeenvolging van eerst het graafschap Vlaanderen, dan het hertogdom Brabant en finaal het graafschap Holland en de Republiek – aan de spits gestaan van de opbloeiende westerse beschaving? En waarom zijn ze die positie na 1700 kwijtgespeeld aan Engeland? 

 Waarom behoren wij tot het geprivilegieerde deel van de wereld dat heel vroeg zijn welvaart ontwikkelde en er nog altijd een buitenproportioneel deel van heeft, ook al haalt de rest ons stilaan in?

  Heeft iemand onder u zich ooit afgevraagd hoe het komt dat het grootste deel van de geschiedenis van zowel België als Nederland zich voor het jaar duizend hoofdzakelijk in het oosten en zuiden van beide landen afspeelt – Utrecht als meest westelijke stad, Nijmegen, Heerlen, Maastricht, Tongeren - en dat na het jaar duizend het accent helemaal komt te liggen op de zeegebieden: Vlaanderen, eigenlijk ook Brabant, en later Holland? Heeft iemand zich onder u ooit afgevraagd waarom de grens van het Nederlandse taalgebied grosso modo samenvalt met die van 50 meter boven de zeespiegel, historisch gesproken ook in Noord-Frankrijk?


6. De wateringue van Saint-Omer


 Sta me toe om een laatste oefening te doen om mijn verhaal kracht bij te zetten. En ik ga daarvoor putten uit een project waar ik zelf al een tijdje aan bezig ben. Venster nr. 15 in de Nederlandse Canon van 2020 visualiseerde De Beemster. Tot het jaar 1600 een groot moeras. Toen zagen kooplui van het nabije Amsterdam er brood in om dat moeras te gaan droogleggen, en 500 kavels landbouwgrond aan te leggen tussen de grachten die het water naar 25 molens voerden, die op hun beurt het water in de Zuiderzee pompten. Een goede belegging voor kooplui in die tijd, die van raadspensionaris Oldenbarneveldt de toestemming vroegen en verkregen om het moeras om te vormen. Onder hen, zo bleek deze zomer op een heel mooie tentoonstelling in het Agrarisch Museum van Middenbeemster, ook een aantal met Antwerpen als geboorteplaats. 

 Voor de Canon diende De Beemster als typevoorbeeld van de Nederlandse polderdrang. Dat Nederland een polderland is, staat buiten kijf. Ruim zestig procent van het grondgebied zou regelmatig onder water lopen als er geen dijken, gemalen en waterbeheer waren. Alleen valt me telkens weer op dat in Nederlandse publicaties, en dus ook in de Canon, het lijkt alsof dit een louter Nederlands verhaal is.



 Bekijk dan maar eens deze kaart van topographic-map.com. Al wat blauw is, ligt onder de zeespiegel. Wat turqoise is, is er amper 3 meter boven. En dan zie je dat het Nederlandse laagland doorloopt tot in Vlaanderen, en dat ook een stevig stuk van Vlaanderen, zo’n 20 %, ingepolderd land is. Kijk vooral naar de kustlijn, die nu zo’n 30 kilometer westelijker ligt dan in het jaar 1100. 

 Zeeuws-Vlaanderen is overigens een speciaal verhaal, en misschien wel het meest spectaculaire van allemaal. Het bewoningsgebied moet daar rond het jaar 1000 gereikt hebben tot grosso modo waar nu de Belgisch-Nederlandse grens ligt. In de 12de en 13de eeuw hebben de bewoners de kustlijn zo’n dertig km teruggezet, door massale en speculatieve inpoldering, met de graven van Vlaanderen en allerlei kloosters als beleggers voorop. Alleen is heel dat gebied in de Tachtigjarige Oorlog, van Antwerpen tot Cadzand, ruim vijftig jaar onder water gezet, als frontlijn tussen de strijdende partijen. Maar na 1648 is men opnieuw begonnen, en heeft men opnieuw de oevers van de Westerschelde 30 km teruggedrongen.

 Waarmee ik tot het zwarte puntje links onderaan op de kaart kom: het Franse stadje Saint-Omer, vandaag met nog geen 15.000 inwoners, de helft van het aantal in het jaar 1300. Een slapend stadje vol kostbaar erfgoed uit het verleden, waarvoor het nauwelijks de middelen heeft om die te valoriseren. Moeizaam vechtend tegen het dramatisch economisch verval dat overal in Noord-Frankrijk heeft toegeslagen.

 Saint-Omer is de eerste stad van het graafschap Vlaanderen geweest die stadsrechten verwierf, anno 1050. Ze was de eerste stad die zich ontwikkelde tot een bloeiend textielcentrum. Ze is volgens mij ook de eerste waar men systematisch gaan inpolderen is. Saint-Omer lag en ligt immers in een waterput: de woelige rivier de Aa stort zich van de hellingen van het omliggende land van Artois met een groot debiet aan water naar beneden in een perfect platte vallei. De uitweg naar de zee anno het jaar 1000 verliep nog tussen twee dicht aan elkaar gedrukte hellingen. Anders gezegd: Saint-Omer zelf ligt op een heuvel, maar het is sinds mensenheugenis omgeven door moerassen.




 Het zijn die moerassen die de kooplui van Saint-Omer, samen met cisterciënzers men met de steun van de kanselier van de graaf van Vlaanderen in de twaalfde eeuw zijn gaan droogleggen en verkavelen. Datgebeurde met primitieve molens en kanalen die toen nog naar sluizen voerden, die enkel met eb naar de zee werden geopend. Pas later, in de zeventiende eeuw, heeft men uit Holland de technologie van de Archimedesschroef overgekocht en toegepast. 

 Vandaar dat je ook nu nog in en om Saint-Omer landschappen vindt die voor mensen van Nederland heel vertrouwd moeten overkomen, met molens en huizen waarvan het dak op de hoogte van de waterlijn ligt achter een hopelijk forse dijk. En je zal ongetwijfeld gelijkaardige verhalen vinden in de streek van Veurne en Ieper – ook zo’n diepe inham van de zee ooit – rondom Brugge, in heel Zeeuws-Vlaanderen zoals ik zei, en, naar ik vermoed, ook rondom Antwerpen.

 Polderen is dus zeker geen louter Nederlands verhaal, het vindt waarschijnlijk zelfs, en alleszins voor West-Europa, zijn oorsprong in en om Saint-Omer en verspreidde zich van daaruit over het graafschap Vlaanderen. Het is niet voor niets dat Dante in zijn Divina Comedia een zinnetje wijdt aan de fiamminghi die dijken bouwden tussen Wissant en Brugge. Het bestuur van de waterhuishouding rond Saint-Omer werd in 1150 gecreëerd door de graaf van Vlaanderen, die een dergelijk bestuur ook elders in polderland ging installeren. Het heet ook vandaag nog in Saint-Omer de wateringue, wat de wateringen zijn van Vlaanderen, en de waterschappen van Nederland.


7. De dood van bloemkolenland


 Wat is de relevantie van dit alles? Wel, die is groter dan u denkt. Achthonderd vijftig jaar lang is het verkavelde vruchtbare land van de voormalige moerassen van Saint-Omer bewerkt door boeren, zoals in de Beemster nog vandaag. Dat waren daar in Noord-Frankrijk vooral groenteboeren. Nog in de twintigste eeuw waren bloemkolen uit de streek in heel Frankrijk vermaard. Dit voorjaar ving ik echter het volgende verhaal op.

 Zo’n twintig jaar geleden, aan het begin van deze eeuw, opende ook Frankrijk iets meer zijn grenzen voor landbouwimport, in de grote globaliseringsbeweging die tussen 1980 en 2008 heeft plaatsgevonden en zoveel welvaart in de rest van de wereld heeft gebracht. Alleen: plots bleken de bloemkolen van de moerassen van Saint-Omer 5 à 10 % duurder dan wat geïmporteerd kon worden. Tja, de oude kavels waren natuurlijk kleiner dan de mega-hectares waarop in een ver verwijderd land bloemkolen op reusachtige velden worden geoogst en met grote vrachtwagens worden vervoerd, in plaats van met de kleine bootjes op de kanalen van de moerassen. Binnen tien jaar gooide ruim de helft van de telers in de streek de handdoek in de ring.

 Wat ik vernam dit voorjaar is dat de autoriteiten in de streek nu, twintig jaar later, stilaan ontdekken dat die bloemkooltelers ook instonden voor heel veel onderhoud en controle van de eeuwenoude waterhuishouding. De jongste twee decennia zijn er terug meer overstromingen. Men begint te vermoeden dat er veel overheidsgeld en hopelijk wat vrijwilligerswerk van natuurliefhebbers nodig zal zijn om de boel weer onder controle te krijgen. Maar is er wel geld in deze verarmde streek? En wat met de stijging van de zeespiegel als gevolg van de klimaatverandering? De zee, de woeste Noordzee die duizend jaar lang in die streek getemd is gebleven en teruggedrongen, ruikt opnieuw haar kans.





 Ik ga me, zo dicht bij de Nederlandse verkiezingen, hier niet aan grote maatschappelijke conclusies uit dit verhaal wagen. Laat mij het zo formuleren: men heeft in en om Saint-Omer twintig jaar geleden gekozen voor een logisch lijkende economische efficiëntie. Maar men beseft nu twintig jaar later dat men daarvoor een stuk maatschappelijke efficiëntie heeft opgeofferd, die diep in het verleden al was ontstaan en stilletjes gegroeid.

 Ik hoop daarmee aangetoond te hebben dat over de grenzen kijken met geschiedenis wel degelijk relevant kan zijn, tot in ons dagelijkse leven toe. Het goede nieuws, voor ons historici, is dat er nog zoveel nieuwe perspectieven aan te snijden zijn in ons verleden, dat we nog voor generaties werk hebben. Laten we er vooral niet voor terugschrikken. 
 

















dinsdag 4 juli 2023

Hoe een parisienne het tot Maagd van Vlaanderen schopte


Drie silhouetten, waarvan twee van dezelfde beeldhouwer. Van links naar rechts: Devreeses vergulde Maagd van Vlaanderen van de jaren 1901-06 - Georgette Leblanc als Thaïs op een foto uit de jaren 1895-99 - Leblanc als het Thaïs-beeld van Devreese uit 1899.

 Daar stond nu het heerlijke beeld, begloord door de zonnestralen, zo beschreef de Gazette van Kortrijk het moment iets na vieren op zondag 5 augustus 1906. Toen gleed de leeuwenvlag op het vier meter hoge beeld zachtjes naar beneden. Ze werd plots zichtbaar, in de even vergulde als schijnbaar doorschijnende gewaden die een op en top vrouw onthulden: de Maagd van Vlaanderen. Ze troont sedertdien boven de Groeningekouter in Kortrijk, het laatste stukje slagveld van 1302, ook boven de jaarlijkse elfjuli-viering in die stad. Niemand die toen – en sindsdien – wist dat het haast zeker een op en top parisienne was die model stond. 


 Wanneer de Vlaamsche vlag die het gedenkteeken bedekte neerzeeg, steeg een enkele kreet van bewondering uit aller borst, gevolgd door een luidruchtig handgeklap, zo meldde ook Het Laatste Nieuws. Er stonden een kleine duizend toeschouwers te kijken, in ruime meerderheid mannen, velen al met een strohoed, het nieuwe mode-hoofddeksel voor de warme zomer. Voor ’s avonds waren ‘nachtfeesten’ aangekondigd, met vuurwerk, en zelfs ‘electrisch licht’.

 Burgemeester Auguste Reynaert, uiteraard van de katholieke partij, viel ook voor het beeld: Daar staat het, schitterend in den glans der Geschiedenis, in zijn gouden hulsel, overgoten door den gloed van den zomerzon. Het was overigens een uitgesproken vaderlandslievende plechtigheid, voor vaderland België wel te verstaan. Spreker Georges Helleputte, katholiek volksvertegenwoordiger en voorzitter van het Davidsfonds, zag in het monument de uitdrukking van de band der liefde met dat Vaderland België, dat eenen buitengewoonen bloei heeft bereikt. En hij eindigde zijn toespraak met een krachtig Vlaanderen den Leeuw. 


Onze-Lieve-Vrouw


 Met het oog op de zeshonderdste verjaardag van de veldslag in 1902, was er in Kortrijk al jaren voordien een Comiteit opgericht. Maar pas in 1899 hakte het de knoop door over een al lang rijpend idee: een eigen gedenkteken. Nog voor eind september kregen een reeks beeldhouwers de uitnodiging om deel te nemen aan de wedstrijd, met 100.000 frank beloning voor de winnaar. Inzendingen moesten binnen zijn voor 1 maart 1900. De jury zou bestaan uit onder meer Helleputte, Désiré Minnaert, voorzitter van het Willemsfonds, Georges Vandale, schepen van Kortrijk, en ook drie bekende Brusselse beeldhouwers: Constantin Meunier, Juliaan Devriendt, Albert Desenfans.

 Het thema van de wedstrijd luidde: Vlaanderen, zijn volk en zijne glorie, de Vlaamsche Maagd, de Leeuw, O.L.V. van Groeninge, de kring onzer groote mannen in alle vlakken. De plechtigheid moest duidelijk een stevig katholieke inslag krijgen. Het Laatste Nieuws zou zich trouwens in haar verslag beklagen over het ‘eenzijdig en partijdig’ karakter daarvan, omdat er alleen katholieke prominenten waren uitgenodigd.

 Het beeld van de Vlaamse Maagd heette terug te gaan tot 1302, omdat Maria tijdens de slag verschenen zou zijn. Sinds de grondige opzoekingen van de dominicaanse pater Huyghebaert een halve eeuw geleden, weten we dat de mythe haast zeker begin 17de eeuw is gecreëerd in het kader van de Contrareformatie. Het dertiende-eeuwse beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge, dat vandaag nog in de Sint-Michielskerk staat, werd toen ergens opgediept en voor het nieuwe verhaal ingezet. Het kwam de autoriteiten anno 1600 ongetwijfeld goed uit dat de overwinning van Kortrijk het werk was van hogerhand, eerder dan van pientere en zelfbewuste stervelingen uit Brugge. 


 De juryleden noemden het beeld van de Maagd (alias Maria, alias Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge) weinig alledaagsch en hoopten dat het mogelijk zal zijn er iets treffends en aantrekkelijk van te maken'


 De Maagd van Vlaanderen stond dus centraal in de twee inzendingen die de jury in de lente van 1900 weerhield uit elf. Finaal, in augustus, verloor de Roeselarenaar Jules Lagae. Zijn voorstel – Flandria Nostra, een statig zittende prinses met een groot leeuwenschild op een vrij log paard – staat vandaag op het Muntplein in Brugge. Winnaar werd Godefroid (Godfried) Devreese, 39, zoon van een Kortrijkse beeldhouwer, maar al zestien jaar wonend en werkend in Schaarbeek.

 In het stadsarchief van Kortrijk bewaart men een foto van het beeld dat Devreese in 1900 inzond. Dat blijkt een heel ander te zijn dan datgene dat vandaag boven de Groeningekouter weer en wind trotseert. Het eerste beeld dat de beeldhouwer boven op het monument wilde zetten was, afgaande op de foto, een plechtstatige, rijzige, brave, deftige middeleeuwse jonkvrouw met een kroon en een vlag. 



Devreeses eerste ontwerp voor de Maagd uit 1901 (stadsarchief Kortrijk)


 Op zich was dat wat gevraagd was. Desondanks had de jury van de wedstrijd vooral kritiek gehad op het bovenste deel van Devreeses monument: de juryleden noemden het beeld van de Maagd (alias Maria, alias Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge) weinig alledaagsch en hoopten dat het mogelijk zal zijn er iets treffends en aantrekkelijk van te maken. De beeldhouwer heeft dat blijkbaar ter harte genomen. 

 Er stond, toen in 1906 de leeuwenvlag langzaam naar beneden schoof, een heel ander beeld. Devreese serveerde de Maagd in verguld brons, als een schikgodin, met kapmantel. Haar linkerarm gaat triomfantelijk de lucht in, met een lange oprijzende lans en een zeis – men dacht anno 1900 nog dat de beruchte goedendag er zo uitzag – die ze stevig omknelt. Met een even gedecideerde rechterhand houdt zij de brullende leeuw in toom (al zag burgemeester Reynaert eerder eene zachte en strelende hand). Beiden, leeuw en maagd, kijken streng richting Frankrijk.

 De figuur van de Maagd is, vergeleken bij het ontwerp van 1901, veel dynamischer, met strak gesloten ogen en mond, en zeker ook het beeld van een sterke vrouw die er duidelijk geen probleem mee heeft om iedereen haar fraaie lichaam te laten vermoeden. Niet evident toch om zo Maria voor te stellen, voor dat publiek, maar Devreese pakte iedereen in. De journalisten, de sprekers, het publiek: ze reageerden allen enthousiast, zo leer je uit krantenverslagen van toen. Het waren, zoals gezegd, overwegend mannen die daar stonden te kijken.

 De kunstenaar oogstte ook lof voor het voetstuk, met op één zijde een stervende Franse ridder onder zijn kermend paard, op een andere een Vlaamse krijger die afscheid neemt van zijn wenende vrouw en hun kind. Boven het hoofd van die laatste, in een kleine vergulde nis: Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge. De menigte heeft den beeldhouwer rondgedragen. En ’t was verdiend, berichtte Het Laatste Nieuws. Burgemeester Reynaert had het over de beslissende bevestiging van zijn kunstroem.


Georgette


 Zoek geen biografie van Godefroid Devreese, ze bestaat niet. In het twintig jaar oude en monumentale overzicht De beeldhouwkunst in België vanaf 1830 van Mieke Marx en Cor Engelen, krijgt hij een obligate opsomming van prijzen en werken, met veel aandacht voor zijn omvangrijke activiteit op latere leeftijd in het maken van medailles en gedenkpenningen. We vernemen dat hij huwde toen hij 33 was, met Marie Pauwels, een weduwe die uit haar eerste huwelijk vier kinderen meebracht. Devreese stierf in 1941 in Elsene, tachtig jaar oud. 


Er is vooral Thaïs, uit 1899, dat Sotheby’s vijf jaar geleden op 25.000 Britse ponden inzette: een met een uitermate fijne beitel gemaakte figuur van een zalig glimlachende vrouw met een heel doorschijnend gewaad


 Het vreemde aan deze Godefroid is dat als je online snuistert, je merkt dat zijn beeldhouwwerk nog in de markt ligt. Hij maakte onder meer, in marmer en in brons, een verhevigde miniatuurversie van Rodins Kus, waarvoor een veilinghuis enkele jaren geleden 3500 euro vroeg. Maar er is vooral Thaïs, uit 1899, dat Sotheby’s vijf jaar geleden op 25.000 Britse ponden inzette: een met een uitermate fijne beitel gemaakte figuur van een zalig glimlachende vrouw met een heel doorschijnend gewaad.

 Dat was voor de marmeren versie van het beeld, 97 cm hoog. De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel exposeren op verdieping -7 een ivoren exemplaar van 55 cm hoog dat ze in 1992 kochten van een zekere Arlette Lemonnier. Je vindt met wat zoeken ook foto’s van gelijkaardige bronzen beeldjes van 47 cm hoog, al dan niet overdekt met een zilveren patinalaag. 

 Er bestaat geen twijfel over wie het beeldje voorstelt: Georgette Leblanc, in 1899 een negen en twintigjarige operadiva, afkomstig uit Rouen. Beeldhouwer Devreese bevestigde dat met zoveel woorden aan de Brusselse correspondent van het Engelse kunsttijdschrift The Studio in 1899, die er een kort artikeltje over schreef en een foto van het beeldje liet afdrukken, naast een drietal andere beelden van de kunstenaar.

 Georgette Leblanc maakte anno 1899 al een jaar of zes furore als sopraan in de Parijse opera, onder meer als Carmen in de gelijknamige opera van Georges Bizet. Vanaf 1894 speelde ze ook regelmatig in de Munt in Brussel, met het jaar nadien de hoofdrol in Thaïs. Dat was de opera die haar leermeester Jules Massenet had gecomponeerd, op basis van het gelijknamige werk van Anatole France. Op youtube kan je nog krakende opnames van haar zang horen, met Massenet aan de piano, opgenomen op de eerste grammofonen.

 Thaïs speelt zich af in het laat-Romeinse Egypte, rond een monnik die probeert een mondaine courtisane aan het hof van Alexandrië, tevens ook dienares van de godin Venus, te winnen voor het christendom. Zij zweert inderdaad geleidelijk haar wulpse leven af en bekeert zich, terwijl hij gaandeweg zijn fysiek verlangen naar haar beseft en finaal kap en geloof overboord kiepert. Bekend is vooral de Méditation de Thaïs, de muzikale interact halfweg de opera, op het kruispunt van beide emotionele ontwikkelingen.

 De voorstelling leende zich tot ragfijne, pseudo-Egyptische gewaden, zo fragiel zelfs dat bij de première in Parijs per vergissing dat van de hoofdactrice scheurde, wat de journalisten een bewust opgediende ‘striptease’ deed vermoeden.  Met een dergelijke outfit, en nog een band met een diamant op haar voorhoofd, meldde Georgette Leblanc zich op 11 januari 1895 op een diner in het imposante herenhuis van de Brusselse advocaat, schrijver, socialistisch politicus en journalist (en jodenhater) Edmond Picard aan de Gulden Vlieslaan.


Maeterlinck


 Leblanc, 25 op dat moment, had, zo vertelt ze zelf in haar memoires, zich laten uitnodigen, met als uitdrukkelijk doel indruk te maken op één van de gasten: Maurice Maeterlinck. Ze had al een mislukt huwelijk achter de rug, en sindsdien een paar korte relaties. Maar nu was ze in de ban geraakt van de zeven jaar oudere Gentse advocaat en auteur, wiens toneelstukken sinds een jaar of vijf de aandacht trokken in Parijs. Zij had hem gelezen, stukken gezien, ze wilde hem.


En passant signaleerde hij dat hij na een eerste ongelukkige liefde de gewoonte had aangenomen er verscheidene minnaressen tegelijk op na te houden ‘de ene effectief en de andere in voorbereiding, wat me een pak sentimenteel lijden bespaart 


 Ze slaagde. Er kwamen nieuwe afspraken, maar de sombere, nerveuze en gesloten Maeterlinck ontdooien bleek een karwei. Enkele weken later leidde hij haar rond in zijn eigen Gent. En passant signaleerde hij dat hij na een eerste ongelukkige liefde de gewoonte had aangenomen er verscheidene minnaressen tegelijk op na te houden ‘de ene effectief en de andere in voorbereiding, wat me een pak sentimenteel lijden bespaart’. 

 Zij nodigde hem weer uit in Brussel, ze reisden samen naar Mechelen en naar Zeeland. In de lente van 1896 overviel hij haar in Terkamerenbos met een huwelijksaanzoek. Ze stond perplex: ‘Waarom zouden we van het paradijs afdalen om ons te gaan melden aan het registratiekantoor’? Daar bleef het bij. Twee jaar later verhuisden ze naar Parijs, waar hun ongehuwd samenwonen minder opschudding kon verwekken dan in België.

 Het bleef een ménage met veel wederzijdse lange afwezigheden, totdat Maeterlinck in 1911, het jaar dat hij de enige Belgische winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur ooit werd, op een 18-jarige actrice overschakelde. Leblanc bleef een wat excentrieke maar ook zelfbewuste, zelfverzekerde en intelligente vrouw, die piekfijn haar lichaam bleef verzorgen en cultiveren dat zoveel mannen had doen smachten. Ze wist in de jaren twintig nog de hoofdrol op te eisen in een Franse futuristische cult-film, veroverde de States, bracht in 1931 uitermate leesbare èn zelfgeschreven Souvenirs uit. 

 Daarin wilde ze vooral, ook met brieven van Maeterlinck zelf, aantonen hoezeer ze hem geïnspireerd had. Ze had initieel erop aangedrongen dat hij dat meer publiekelijk zou erkennen. ‘Mais te nommer serait ridicule, voyons!’, had hij volgens haar geantwoord. ‘Tu es au théatre,…une chanteuse.’ Waaraan zij, in haar boek, de wrange bedenking koppelde: ‘Evident, ik was een actrice. Ik zong Thaïs, met een diamant op mijn hoofd, mijn gelaat opgemaakt, mijn armen zonder mouwen, mijn handen zonder handschoenen, mijn taille zonder korset. Evident sloot dat elk vermogen tot denken uit. Hij kon wel eens gelijk hebben en ik zweeg’.

 Maar hoe werd ze een reeks identieke beelden van Godefroid Devreese? We weten daar nauwelijks iets over. Noch het beeld, noch Devreese vermeldt ze in haar memoires. Heeft hij Leblanc gezien, heeft ze geposeerd in zijn atelier in Schaarbeek? Of heeft hij op een foto gewerkt? Ook in de schaarse overgebleven brieven en documenten van de beeldhouwer zelf vinden we hier niets over terug. 

 Alleszins is Thais zijn meesterwerk geworden. Ook Devreese geraakte duidelijk bedwelmd van Georgette. Je moet meteen aan Klaas Sluter denken, de geniale beeldhouwer van Filips de Stoute vijf eeuwen eerder, die ook zo fascinerend steen kon ombeitelen tot vederlicht, wapperend en bijna doorschijnend textiel. 

 Devreese is tien jaar geleden door de Brusselse hoogleraar Michèle Goslar in haar monumentale biografie van Horta geïdentificeerd als haast zeker de minnaar van Pauline Heyse. Dat was de jonge Gentse met wie de 19-jarige Gentse Academie-student Victor Horta in 1880 trouwde nadat ze zwanger was geraakt. Het echtpaar Horta, dat in Brussel ging wonen, werd in alle opzichten een ongelukkig huwelijk, mede doordat hij bezeten opging in zijn werk. 


 Buren van Horta van vijftien jaar eerder getuigden op het proces dat ze gezien hadden hoe Pauline naakt voor de beeldhouwer poseerde in Horta’s slaapkamer, terwijl hij op reis was. Het was nu eenmaal de Belle Epoque


 Heyse moet omstreeks 1888 een relatie begonnen zijn met de toen nog ongetrouwde Devreese, die in die jaren verbazend op Horta leek, wel een kop groter was. Hij werkte vaak samen met de architect, die onder meer zijn atelier ontwierp, en was vriend aan huis. Devreese introduceerde Horta trouwens in 1888 in de Loge des Amis Philanthropes. 

 Begin december 1900 ontdekte de architect echter twee brieven die een wederzijdse passie van onstuimige liefde signaleerden van zijn vrouw met een zekere heer D. Er volgde een vechtscheiding van vier jaar. Buren van Horta van vijftien jaar eerder getuigden op het proces dat ze gezien hadden hoe Pauline naakt voor de beeldhouwer poseerde in Horta’s slaapkamer, terwijl hij op reis was. Het was nu eenmaal de Belle Epoque.


Mitterrand


 Waarom vertellen we dit allemaal? Omdat je een foto van Leblanc als Thaïs (gemaakt ergens tussen 1895 en 1899) naast die van de Maagd van Vlaanderen (vanaf 1902) en naast het Thaïs-beeld van Devreese (1899) moet leggen (zoals we hierboven en hieronder doen). De gelijkenissen springen zo in het oog. Bijna hetzelfde kapsel, dezelfde gesloten ogen, dezelfde neus, dezelfde stevige kin, hetzelfde lichaam, zij het, evident, met een minder onthullend gewaad. Alleen is Thaïs als beeld zalig glimlachend, terwijl de Maagd een stoere gesloten mond uitdraagt, zoals Leblanc zelf op de Thaïs-foto . Dat zijn de enige indicaties overigens, naast het feit dat het om dezelfde beeldhouwer gaat in dezelfde periode van zijn leven. Iedereen moet maar voor zichzelf uitmaken of de vergelijking klopt. 



Close encounter op dezelfde drie foto's als hierboven. Van links naar rechts: Leblanc als Thaïs-beeld van Devreese - het hoofd van de Maagd van Vlaanderen door Devreese - de foto van Leblanc als Thaïs.


 Het gebeurt nog wel dat beeldhouwers het bij hun moeizame werk trachten zichzelf wat makkelijker te maken. We weten van het honderd jaar oude beeld van Hendrik van Veldeke in Hasselt – van de middeleeuwse dichter is geen portret bewaard – dat zijn hoofd dat van de toenmalige voorzitter van de wedstrijdjury voor het maken van het beeld is. De historicus Robert Nouwen onthulde in zijn recent boek over Ambiorix dat Jules Bertin, de beeldhouwer van de kolos op de Markt van Tongeren, quasi hetzelfde beeld maakte en verkocht, maar dan als Vercingetorix in Saint-Denis ten noorden van Parijs. 


Maeterlinck had in juli 1902, op de zeshonderdste verjaardag van de Guldensporenslag, in de Parijse krant Le Figaro een fel artikel tegen le flamingantisme had geschreven. Hij noemde dat een doctrine vanwege de meest bekrompen clerus van Europa


 Was het gemakzucht vanwege Devreese om op Thaïs terug te vallen? Was hij geprikkeld door het wat misprijzend juryverslag over het eerste ontwerp van de Maagd? Of wilde de logebroeder een poets bakken nadat aan de onthulling vijf jaar van hevige politieke touwtrekkerij tussen katholieken en liberalen vooraf was gegaan? Dat laatste lijkt eerder onwaarschijnlijk, want hij heeft blijkbaar aan niemand iets verteld.

 Het zou in het Vlaanderen van toen uiteraard schandaal verwekt hebben mocht bekend geraakt zijn dat de al gescheiden en ongetrouwd in Parijs samenwonende Leblanc model had gestaan voor de Maagd, de moeder van Christus in eigen persoon. Nog afgezien van het feit dat Maeterlinck in juli 1902, op de zeshonderdste verjaardag van de Guldensporenslag, in de Parijse krant Le Figaro een fel artikel tegen le flamingantisme had geschreven. Hij noemde dat een doctrine vanwege de meest bekrompen clerus van Europa

 Misschien verklaart dat alles waarom we vandaag zo weinig weten over die nochtans verbijsterende Thaïs-beeldjes. Over een eventuele band van Maeterlinck met Devreese, of dat ze zelfs elkaar ooit maar even ontmoet zouden hebben, is ook geen enkel gegeven bekend. 

 Hoe dan ook, bijna honderd twintig jaar later, hoeft dit geen schandaal meer te zijn. In zekere zin levert dit een nieuwe, frisse blik op een beeld dat in Vlaanderen vergeten is en er door velen misprezen wordt.  Zie het ook als een opportuniteit in een Vlaanderen dat al lang naar een zinvolle invulling van die verdomde en inmiddels vijftig jaar oude juli-feestdag zoekt. 

 Maak er een feest van de muziek van, zoals François Mitterrand een tijd voor quatorze juillet ambieerde (al is die vandaag weer een oubollig militair défilé). Speel dan de Méditations de Thaïs in plaats van de martiale Leeuw. Liefst in de intieme versie van de viool, enkel begeleid door een piano. En breng een eresaluut aan de grande dame Georgette Leblanc. De Gazette van Kortrijk zou dat vandaag ongetwijfeld een heerlijk beeld vinden.



 





 

donderdag 9 maart 2023


 



Een waas van geschiedenis



 Tom Waes is dan toch helemaal tot aan het einde van zijn Verhaal van Vlaanderen gestapt. Afsluitend was er een echt Antwaarps vuurwerk. Wat schiet daar pakweg over drie maanden nog van over?

Enscenering

 Laten we meteen de bekommernis evacueren die bij de eerste afleveringen van Het Verhaal domineerde. Heeft Tom Waes met overvloedige Vlaamse subsidies getracht ons een opgeklopt Vlaams identiteitsbesef bij te brengen, op smeekbede van de betaalmeesters van de N-VA? Het antwoord is oorverdovend neen. Er waren ‘Vlaamse’ invalshoeken, er waren ‘Belgische’ invalshoeken, en twitter staat bol van het wantrouwen uit beide kampen. Er was vooral veel gezonde relativering van de staatkunde, wat automatisch tot het onderuithalen van gepredestineerde nationaliteiten leidt.
 
 Prima dus. En wie nu nog denkt dat het teveel was, kijkt best eens naar de Nederlandse versie van hetzelfde Deens format, die nu loopt op NPO. Daar zie je pas hoe onze noorderburen veel meer opgesloten blijven in hun eigen negentiende-eeuwse versie van een ‘nationale’ geschiedenis. En als dat nog niet helpt: kijk eens naar Engelse, Franse of Duitse programma’s over geschiedenis. Vooral dan als het toevallig over iets gaat waarbij ook de contreien van het hedendaagse België/Vlaanderen (schrappen wat niet past) betrokken waren. Je zal zien hoe ingekapseld in nationale verhalen van ons verleden onze buren nog blijven, zelfs al ondernemen ook zij pogingen om dat korset te doorbreken.

 Daarnaast waren er, over het Vlaamse Verhaal, de verwijten over de vele lacunes: de Brabanders ontbraken, Jan Breydel ontbrak, er was te weinig over vrouwen. Ik voeg er nog wat afwezigen aan toe: Jacob van Artevelde, Karel de Stoute, Karel V, Willem van Oranje zelfs, Lodewijk de Veertiende, Maria Theresia, Napoleon zelfs, Charles Woeste, Leopold III. Een indrukwekkende lijst. Wilfried Martens, van alle Belgische premiers die met de langste staat van dienst, kwam tien seconden in beeld.

 Nochtans, als je naar de Nederlandse versie kijkt, zie je eigenlijk hetzelfde. Het format, hoofdzakelijk gebaseerd op historische ensceneringen waarin een verteller parmantig rondwandelt, dwingt tot extreme keuzes in de selectie van onderwerpen. Je gaat die dure scenes ook niet afhandelen in een paar secondes. Daarnaast is zo’n keuze vanuit een deeltje naar het geheel wel te verantwoorden. Geleerde boeken, ook over geschiedenis, kregen daarvoor destijds de term Capita selecta in hun ondertitel mee. Wel hadden Waes en De Mensen dat iets meer kunnen compenseren via de geraadpleegde historici, die nu vooral uitleg serveerden bij de taferelen. We weten niet of en hoe ze in de interviews zelf breder zijn gegaan.

 Zo kom ik in mijn oordeel dicht bij de conclusie die UA-rector Herman Van Goethem, met al zijn gezag als historicus, enkele weken geleden al formuleerde over het Verhaal: ‘Ik heb me goed geamuseerd met de eerste twee afleveringen, die vond ik interessant. Maar sinds we in de middeleeuwen aanbeland zijn, wil ik eigenlijk afhaken. Het doet me denken aan mijn kindertijd in de jaren zestig: toen had ik plakboeken van Artis Historia, en je had de reeks ’s Lands Glorie, met prentjes in felrood en felgroen van Ambiorix en co. Ik vind het intussen niet meer dan dat. Het heeft te weinig niveau.’ (De Morgen, 11 februari).

 Ik ben nochtans niet afgehaakt, ben zelfs nog onder de indruk van de bijna perfecte landing in de laatste aflevering, die als een mijnenveld vol controverses klaarlag. Het prentjesverwijt klopt voor een aantal passages: het verhaal van graaf Boudewijn en Judith, Pieter de Coninc, de executie van Egmont, de Boerenkrijg, de vlag van 1830, koning Albert. Even vaak werd er nochtans getracht die prentjes te corrigeren, de karikatuur af te zwakken, ook al bleven het prentjes, en dreigde men bij sommige passages, nieuwe, modernere karikaturen aan te brengen. Die laatste soms een beetje woke zelfs, zou de voorzitter van de N-VA kunnen zeggen.

Verteller

 Dit gezegd zijnde, is het volkomen logisch dat het Verhaal in zijn tonaliteit neerkomt op de mengeling van de ouderwetse vaderlandse geschiedenis zoals mijn generatie (en die van Van Goethem) nog ingelepeld kreeg, en de steeds maar groeiende twijfels daarrond. Dat is immers ook de mainstream in de geschiedenishandboeken op school vandaag. Je kan van een televisieserie voor het brede publiek altijd miraculeus verhopen dat ze heilige huisjes overboord kiepert, maar eerlijksheidshalve ook niet realistisch verwachten dat ze platgetreden paden mijdt.

 Het sterkste punt aan het Verhaal – en de reden waarom ik ben blijven kijken – is dat het sterke televisie was. Visueel is er heel verzorgd en creatief te werk gegaan. De vergelijking van het Gents beluik met voetbalvelden, of de visualisering van de archeologische vondsten in Velzeke tot een heus behoorlijk uitgebouwd dorp, waren absolute eye-openers. De intro-scenes met de komeet van Haley of de reiger in de derde en vierde aflevering – beide overigens nog net historisch te verantwoorden – plaatsten de kijkers even compleet op het verkeerde been en trokken je dus meteen in het verhaal.
 
 Tom Waes in minder dan een minuut de fenomenale economische ontwikkeling van het graafschap Vlaanderen laten uitleggen vanop het dak van de Lakenhalle van Ieper had een talking head kunnen opleveren. Maar met drone-beelden, en heel veel camera-afwisseling werd dat een heel geloofwaardig exposé. Ook de andere gekozen settings waren vaak goed en origineel gekozen en in beeld gebracht, tot de laatste toe waarbij flashes van de vorige afleveringen achter een in slow motion wandelende Waes opduiken aan de gevels van kleine straatjes in Brugge. 

 Een ander sterk punt was de verteller. Ik was niet echt enthousiast bij het volgen van Tom Waes in vroegere uitzendingen. Maar dit was toch sterk werk. Het format dwong de verteller tot rondwandelen in de historische ensceneringen. Dat waren allemaal reuze-kansen op ridicuul overkomen. Maar Waes is daar doorheen gewandeld alsof hij nooit iets anders gedaan heeft. 

 Vooral heeft hij met gebaren en zijn hele lichaamstaal, goed gekozen zinnen, en regelmatig wat humor (inbegrepen de regelmatige relativeringen van zijn eigen Antwerpaar-zijn) voortdurend het publiek in het verhaal getrokken en er weer uitgeleid als het tijd was voor de volgende scène. De wat slordige en in wezen paternalistische popularisering in taal en uitdrukkingen nemen we er dan bij. De academici zorgden ondertussen voor rustpunten. 

 Waes acteerde de uitstekende verteller, of was het gewoon. Het volstaat met zijn Nederlands equivalent te vergelijken. Al kan dat ook liggen aan het feit dat dat voor onze noorderburen een afgeborstelde, keurige, foutloze begeleider mainstream is, in Vlaanderen daarentegen we een rusteloze, wat slordige underdog verkiezen die voortdurend toegeeft dat hij bijleert bij datgene wat hij vertelt. Echt origineel zou natuurlijk een vrouwelijke verteller zijn, maar dat is blijkbaar nog niet mainstream.

Geschiedeniskoorts

 Het effect van dit alles, gecombineerd met uitzending op prime time op zondagavond vlak na Sportweekeinde, is merkwaardig. Er heerst even geschiedeniskoorts in Vlaanderen. De kijkcijfers geven dat al aan. Het Laatste Nieuws heeft nog nooit zoveel moeite gedaan om over geschiedenis te schrijven. Kris Hoflack, CEO van Standaard Uitgeverij, meldde dit weekeinde op Kanaal Z dat de boeken bij de reeks allemaal goed lopen. Zelf maakte ik in Tongeren de verbazing van de directie van het Gallo-Romeins Museum mee toen plots 450 belangstellenden (200 online) opdoken, een absoluut record, voor een lezing van een even boeiende als onbekende hoogleraar uit Amsterdam over de vraag of Caesar genocide bedreef op de Eburonen.

 Bij zoveel impact kan een historicus alleen maar nederig zijn, ook al zijn dat opstoten die snel uitfaden. Is dan, om zoveel volk binnen te halen, de geschiedeniswetenschap een paar keer stevig verkracht geworden? Komaan zeg, geschiedenis is geen exacte wetenschap en het is niet eens zo lang geleden dat behoorlijk wat academici het bestaan van objectiviteit die je moet pogen te benaderen als een onmogelijkheid beschouwden. 

 De reeks was evenwichtig in opinies, presenteerde oprechte pogingen om het verleden te construeren zonder het bij te kneden, deed haar uiterste best om een stukje waarheid te brengen, die zo fragiel te achterhalen blijft. Objectiviteit nastreven en trachten te verklaren blijven de plichten van de historicus, in het volle besef van het onvermogen om zelfs maar bij benadering het verleden te herstellen, zoals het zicht- en voelbaar was toen het nog heden was. Haarscherpe kritische zin blijft de absolute vereiste. Puritanisme rond wat afgeleverd moet worden doet daarentegen lachwekkend aan. En de rest is tv-geschiedenis.


 


 
 
 






woensdag 15 februari 2023

De ijle zoektocht naar een vaderlands gevoel

 


(standbeeld van Hendrik Conscience in Antwerpen. Conscience definieerde ongewild de term 'Vlaanderen' in zijn hedendaagse staatkundige identiteit, van Kinrooi tor de Panne dus. Hij was een Antwerps schrijver, zoon van een Franse vader en Antwerpse moeder, een Belgisch patriot en een progressieve democraat. Hij ontving subsidies van de Nederlandsonkundige regering en koning in Brussel omdat die, vooral tegen het te gretige Parijs, wilden benadrukken dat hun nieuwe land meer was dan alleen maar Franstalig).



De ijle zoektocht naar een vaderlands gevoel


(Deze tekst verscheen voor het eerst op de website van Knack, op 22 januari 2023)



 Er waart een spook door Vlaanderen, het spook van de Vlaamse identiteit. Tweemaal in evenveel maanden is het eerder contemplatieve milieu van de Vlaamse historici opgeschrikt door heftige polemieken. De eerste keer begin november, over de Vlaamse canon, de andere keer begin januari, over de tv-reeks ‘Het verhaal van Vlaanderen’. Academici grepen, tussen twee papers in, naar de pen om de Vlaamse regering – en vooral de partij van minister-president Jambon daarin – aan te klagen. Die zou al te gul uit de breed meanderende Vlaamse subsidiestromen graaien om het verleden van deze contreien een Vlaamse identiteit aan te naaien. 

 Waarop professor Gerard, de voorzitter van de canon-commissie, heftig ontkende dat hij en zijn collega’s ‘Vlamingen avant la lettre’ wilden creëren. Tom Waes, de omnipresente verteller van ‘Het verhaal’, affirmeerde stellig: ‘Ik denk niet dat de reeks de Vlaamse identiteit bevordert.’ Helaas was er geen houden meer aan. Plots levert de geschiedenis van deze contreien, zij het vooral op nieuwsluwere dagen, gesneden koek voor de plethora aan media-interviews en talkshows waarvan sommigen vermoeden dat ze binnen de boogscheut planeet tussen Kinrooi en De Panne het intellectuele debat stofferen.

 Geen rook zonder vuur nochtans, zo wisten wijze boeren in het mythische Vlaanderen al. En dus brandt het wel degelijk op pagina zestien van het tweehonderdveertien pagina’s (214!) tellende Vlaamse regeerakkoord van 2019. Het gaat om deze passage uit het hoofdstuk onder de schijnbaar zelfbewuste titel ‘Een zelfbewust Vlaanderen’: Een gedeelde samenleving is maar mogelijk als onze jonge generaties beseffen vanwaar we komen. Het is essentieel dat we de Vlaamse identiteit complexloos kunnen beleven, onder meer via gedeelde symbolen. Tegen die achtergrond vragen we aan een groep onafhankelijke experts om op wetenschappelijke basis een Canon van Vlaanderen op te stellen. Het gaat om een lijst van ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur, geschiedenis en wetenschappen, die zowel in het onderwijs als in het kader van inburgeringstrajecten ter ondersteuning gebruikt worden. We kijken ook uit naar een museum dat onze Vlaamse geschiedenis en cultuur voor het brede publiek ontsluit. Ook de VRT draagt bij aan de Vlaamse identiteit.


Vadertje staat gaat de ‘jonge generaties’ (die we achter slot en grendel hebben verstopt tijdens covid) eens leren wat ze moeten beleven, welke symbolen ze gaan verspreiden. 


 Elk rechtgeaarde mens met een beetje hersencellen moet op zijn minst glimlachen bij zoveel gecondenseerd paternalisme en gecomprimeerde woordkramerij in amper zes hoekige volzinnen. Vadertje staat gaat de ‘jonge generaties’ (die we achter slot en grendel hebben verstopt tijdens covid) eens leren wat ze moeten beleven, welke symbolen ze gaan verspreiden. Ervaren politici zullen je echter aanmanen dergelijke alinea’s niet al te ernstig te nemen. Bij het schrijven van regeerakkoorden liggen nooit de standaarden op tafel, waarmee je de Nobelprijs literatuur kan ambiëren. Bovendien blijkt zo’n geschreven overeenkomst vooral een ritueel, met geringe nutswaarde. 

 Het opzet van zo’n doorwrochte en in langdurige en moeizame onderhandelingen gevlochten tweehonderdveertien pagina’s (214!) is aan de achterban te tonen dat er gevochten is voor alle dada’s die daar leven. In dit geval was het eentje van de N-VA, en dus hebben de twee andere coalitiepartners, CD&V en Open VLD, waarschijnlijk gedacht: dit schaadt ons niet, dit kunnen we hen gunnen, in ruil poneren we elders één van onze dada’s. Zo gaat dat. Achteraf lezen weinigen nog die tekst, tenzij occasioneel eens bij een regeringscrisis in de vaak vergeefse hoop dat het geschreven woord uitsluitsel kan brengen bij een hoogoplopende ruzie. Overigens kan je bij deze passage gewoon ook opmerken dat wie de behoefte voelt om nadrukkelijk de noodzaak aan zelfbewustzijn te promoten, meteen ook toegeeft dat het er maar zwakjes voorstaat. Het gaat anno 2023 dus niet goed met het spontane Vlaamse zelfbewustzijn. Zeg dat de N-VA dat zelf eigenlijk heeft toegegeven.

Canon en cirkelredenering

  Maar goed, daarmee staat de ‘Vlaamse identiteit’ weer op de politieke agenda. Het debat is te leuk en te uitdagend om het niet aan te gaan. Bovendien kan het zelfs nuttig zijn, vooral dan toch naar de vraag van wat het doel en nut van geschiedenis is, en hoe je dat vertaalt in (al dan niet noodzakelijk) onderricht naar onze kinderen toe. Tien jaar geleden deed ik zelf een poging om een post-nationale geschiedenis van België te schrijven (België, een geschiedenis zonder land). De bedoeling was via het incorporeren van de Franse, Spaanse, Nederlandse, Britse en Duitse versies van wat zich in deze contreien afspeelde, los te komen van de nationalistische predestinaties (Belgisch of Vlaams) waarmee het verhaal van ons verleden te lange tijd beladen was. Ik wou, zoals ik toen schreef, geschiedenis vertellen als ‘chaos in actie, over een verleden zonder grenzen.’ Geschiedenis dus als aaneenschakeling van vooral toevalligheden.


 Men was in de canon-discussie bij onze noorderburen vanuit het hedendaags staatkundig Nederland aan het bekijken en opsommen wat essentieel is voor de geschiedenis van Nederland. Dat draaide onvermijdelijk op cirkelredeneringen uit.


 Dat leverde me toen, in een discussie bij de Nederlandse VPRO, de pertinente vraag op of geschiedenis niet altijd gekneed moet worden naar de inzichten van het heden, omdat ze anders irrelevant zou zijn. Nog zeven jaar eerder had ik me immers ook in de Nederlandse canon-discussie gemengd. Het had me geërgerd dat men er bezig leek te zoeken naar wat de Nederlandse identiteit had gemaakt, vanuit de impliciete logica dat die er altijd was geweest. Zo had men bijvoorbeeld, in een eerste vingeroefening in de NRC, het door de Vikingen verwoeste Dorestad (aan de Lek, niet zo ver van Utrecht) als belangrijkste stad uit de Karolingische tijd aangeduid, en als vermoord gezwegen over Aken, Karel de Grote’s eigen machtscentrum, omdat het nog geen vijf kilometer buiten de hedendaagse Nederlandse grenzen ligt. Net zoals men in de vele opstanden in Romeins Gallië die van Julius Civilis sublimeerde, enkel en alleen omdat hij Bataaf was (iets wat enigszins is herhaald in ‘Het verhaal’ met keizer Carausius, omdat hij als Menapiër zou zijn geboren). 
 Men was er dus vanuit het hedendaags staatkundig Nederland aan het bekijken en opsommen wat essentieel is voor de geschiedenis van Nederland. Dat draaide onvermijdelijk op cirkelredeneringen uit, zeker voor de geschreven geschiedenis voor het jaar 1000, een periode waarin nergens al sprake is van Nederland of Vlaanderen. Ik weet die historisch-nationalistische opflakkering toen aan de identiteitscrisis van Nederland, na de moorden op Pim Fortuyn (2002) en Theo Van Gogh (2004) en het verwerpen van de Europese grondwet in een referendum (2005). Ik voegde er, achteraf bekeken te overmoedig, aan toe: ‘In Vlaanderen, waar ik dit schrijf, durft men aan zo’n canondiscussie zelfs niet te beginnen. De identiteitscrisis is er nog groter dan in Nederland.’ Uiteindelijk is de Nederlandse discussie, onder leiding van Frits van Oostrom, naar rustiger vaarwater geleid, al zijn wel wat vraagtekens gebleven.




De mythische koningstroon van Karel de Grote (en dus ook van 'onze' keizer Karel) in de dom van Aken. Net vijf kilometer buiten de Nederlandse staatsgrenzen en dus vonden sommige Nederlandse historici die stad geen vermelding waard in de passage over de Karolingers van hun canon.


 Centraal blijft de impliciete vraag naar de hedendaagse relevantie van geschiedenis, zeker als die toch maar hoofdzakelijk op toevalligheden berust. Ze stelt zich ook op andere terreinen. Vandaag zijn we er ons, beter dan twintig jaar geleden, van bewust hoezeer racisme en vrouwendiscriminatie deel uitmaken van ons Europees verleden (en ongetwijfeld ook dat van andere continenten). Het kan zeker geen kwaad bij het schrijven over dat verleden meer aandacht te hebben voor die invalshoeken en inderdaad vast te stellen dat gegevens daarover in het verleden te snel onder de mat verdwenen, eerder onbewust dan bewust. Maar geschiedschrijving vereist ook het streven naar objectiviteit over hoe mensen in hun tijd die discriminaties aanvoelden, en hoe dat in hun tijd wel of niet algemeen als kwaad werd gepercipieerd. Wie es eigentlich gewesen ist, zo luidde de maxime van Leopold von Ranke, twee eeuwen geleden de aartsvader van de moderne geschiedschrijving. Anders gaat men raaskallen, en het verleden herkneden naar de eigen inzichten, zoals in elke propere dictatuur.
 Laten we de oefening dus ook maar eens doen met de ‘Vlaamse identiteit’, nu ze toch zo nadrukkelijk op de debattafel ligt. Wie daarover begint moet eerst het terminologie-probleem bemeesteren. De staatskundige term Vlaanderen, zoals we die nu hanteren, en die slaat op dat gebied tussen De Panne en Kinrooi, is een creatie van de jaren dertig van de negentiende eeuw. Hendrik Conscience ligt er onvrijwillig aan de basis van, door in 1838 als zoon van een Fransman, in het Antwerps opgevoed, een oud verhaal van het graafschap Vlaanderen tot een succesroman te maken: de Leeuw van Vlaanderen.
 
 De terminologie van ’Vlaemsche tael’ voor alle varianten van het Nederlands die in de Zuidelijke Nederlanden werden gebruikt, dateert al van Jan Frans Willems, voor 1830 dus. Maar doordat Conscience daar, vooral in zijn vlammende inleiding tegen de discriminatie van de ‘Vlaemsche tael’ vol voor ging, en de varianten als ‘Nederduytsch’ en ‘Nederlandsch’ negeerde, werden door het succes van zijn werken de termen ‘Vlaams’ en ‘Vlaanderen’ de geaccepteerde benamingen voor de Nederlandstalige provincies van het nieuwe België. Die wou men, uit afkeer voor de verdreven Nederlanders, toch al niet langer als ‘Nederlandstalig’ omschrijven. 


Zoals Jan Jambon vandaag, strooiden de Belgische regeerders van 1830  manna uit onze belastingen uit om een nog zwakke identiteit te versterken die hen aan hun inkomen hielp. Vlaanderen speelt, in dit land van heerlijke paradoxen, wel vaker een verkleinde versie van België, zonder dat te willen toegeven


 De nieuwe koning Leopold en zijn regering – inbegrepen de uit Saint-Quentin afkomstige en in Luik opgegroeide Antwerpse gouverneur Charles Rogier - deelden, eentalig in het Frans, kwistig subsidies uit aan de versterking van die Vlaamse literatuur en cultuur. Ze waren zelf Nederlandsonkundig, maar hun doel was tegenover de altijd wat te gretig ogende zuiderbuur te affirmeren dat België meer was dan een van nature uit Franstalig gebied. Zoals Jan Jambon vandaag, strooiden ze manna uit onze belastingen uit om een nog zwakke identiteit te versterken die hen aan hun inkomen hielp. Vlaanderen speelt, in dit land van heerlijke paradoxen, wel vaker een verkleinde versie van België, zonder dat te willen toegeven. 

 Voordien was er enkel het graafschap Vlaanderen, dat formeel tot 1795 heeft bestaan. Dat ontstond ergens in de negende eeuw als administratieve eenheid van het Frankische Rijk, met die naam. Het 
bestreek de huidige Belgische provincies Oost- en West-Vlaanderen, tot ongeveer 1585 ook Zeeuws-Vlaanderen. Tot pakweg de jaren 1667-78 behoorden daar zelfs het hedendaagse departement du Nord in Frankrijk en stukken van de Pas-de-Calais bij, waaronder Saint-Omer, het historische eerste centrum van het graafschap. Dat Vlaanderen hanteerde al de leeuwenvlag als symbool. Het telde ook altijd – behalve tussen 1311 en 1369 – een omvangrijk gebied waarvan het gros van de bevolking het Picardisch-Frans sprak. Zijn adel en hogere burgerij spraken en schreven doorgaans Frans, zijn geestelijkheid Latijn, en het volk, inbegrepen de lokale pastoors, varianten van het Nederlands.

 Het hedendaagse Vlaanderen kan zich dus qua naam beroepen op het middeleeuwse graafschap, zoals het hedendaagse België zich kan beroepen op de Belgica-terminologie die de Romeinse veldheer Julius Caesar ooit lanceerde. In beide gevallen zijn de inhouden danig verschillend en is er geen rechtstreekse historische lijn van de oudste naar de recentste versie te trekken. Want het typische aan deze contreien is dat we qua natie-en statievorming een veel complexere geschiedenis hebben dan die van al onze buren, het nochtans ook niet simpel ontstane groothertogdom Luxemburg inbegrepen. Wie wil zoeken naar de wortels van onze identiteit zal spoedig op een bijna onontwarbaar kluwen stuiten.

Beschaving van de Lage Landen

 Van Nederlanden, Vlaanderen of België is voor het jaar duizend geen spoor. Er zijn, van de langdurige Romeinse overheersing wel een aantal elementen overgebleven die normaal wel natievormend werken, maar dat in dit gebied nauwelijks deden: de taalgrens, de christelijke godsdienst, ten dele zelfs de machtsstructuren zoals het Romeins recht die zag. Vanaf de elfde eeuw ontwikkelde zich dan ten noorden van de Alpen een aparte cultuur, waaruit later datgene zal groeien wat men ‘westerse beschaving’ zal noemen. En het is het eerdergenoemde graafschap Vlaanderen dat daarin vooropging.

 Waarom dat zo was, weet men nog altijd niet heel goed. Vlaanderen was een onherbergzaam, moerassig, regenachtig gebied. Maar men is er als eerste begonnen de zee terug te dringen met dijken. Dat creëerde gebieden met vrijere boeren en dankzij de al aanwezige schapenteelt dra opbloeiende textielproductie, dan steden, nieuwe machines, handel en geld, havens. De opeenvolgende graven, zelf ooit zo armzalig begonnen dat ze kerken en abdijen plunderden, begrepen goed dat er in die steden geld te rapen viel, op voorwaarde dat men het juiste evenwicht vond tussen afromen en autonomie respecteren.


 Het patroon waarmee het graafschap Vlaanderen als eerste opbloeide – indijken, vrije boeren, textielproductie, steden, handel, havens en geld, intellectuele en culturele rijkdom – verhuisde in de veertiende en vijftiende eeuw naar het naburige hertogdom Brabant, en na 1550 naar het graafschap Holland. Die beschaving van de Lage Landen heeft zo vijf eeuwen – van ca. 1200 tot 1700 – de toon gezet van de westers-Europese beschaving


 Daardoor werd dat graafschap Vlaanderen, zelf vrij autonoom behorend tot het koninkrijk Frankrijk, het economisch centrum van West-Europa, tegen de twaalfde, dertiende eeuw aan. Initieel in Saint-Omer en Arras, pas later in Brugge en Gent. De beurs zoals we die vandaag kennen, met haar financiële wisselmarkten zoals in Wall Street, is een Brugse uitvinding.  Die economische macht leverde, zoals Karl Marx ons al leerde, ook culturele opbloei op: monumentale burgerlijke bouwwerken zoals belforten, lakenhallen en later stadhuizen; de miniatuur- en later de schilderkunst; de muziek die zou uitmonden in de polyfonie; in een latere fase het fenomenale beeldhouwwerk van Klaas Sluter.

 Het patroon waarmee het graafschap Vlaanderen als eerste opbloeide – indijken, vrije boeren, textielproductie, steden, handel, havens en geld, intellectuele en culturele rijkdom – verhuisde in de veertiende en vijftiende eeuw naar het naburige hertogdom Brabant, en na 1550 naar het graafschap Holland. Die beschaving van de Lage Landen heeft zo vijf eeuwen – van ca. 1200 tot 1700 – de toon gezet van de westers-Europese beschaving. Nadien, na de troonsbestijging in 1689 in Londen van Nederlands stadhouder Willem III en diens Glorious Revolution, nam Engeland die fakkel over, en vanaf 1918 de Verenigde Staten.

 Er is nog een element dat we daarover moeten vermelden. In de laatste jaren van de dertiende eeuw werd de toenmalige Franse koning Filips de Schone er zich van bewust dat hij meer dan voldoende macht in huis had om het tot dan heel autonome en vaak balorige graafschap Vlaanderen binnen zijn koninkrijk rechtstreeks onder zijn controle te brengen. Dat lukte hem ook, bijna perfect, en de annexatie leek begin 1301 onomkeerbaar. Totdat enkele banale belastingruzies in Brugge en Gent daar volksopstanden ontketenden die resulteerden in de bekende slag van 11 juli 1302, toen het Vlaamse volksleger de Franse ruiterij in de modder deed bijten. 

 Het belang daarvan is vooral dat van dan af de Franse koning en de steden van Vlaanderen qua macht elkaar min of meer in evenwicht hielden. Zozeer zelfs dat ze elkaar decennia zouden bestrijden, en elkaar grondig zouden aftakelen. De notie dat Vlaamse steden qua politieke en militaire power de evenknie konden zijn van de machtigste vorst van West-Europa opende echter veel ogen. De opstanden van Gent en Brugge en de slag bij Kortrijk leerden dat het gewone volk in de steden ook zijn zeg wou en kon verwerven in de feodale maatschappij, zoals de Florentijnse bankier Giovanni Villani toen al opmerkte. 

 Dat uitte zich in eerste instantie in tomeloze gewelddadigheid, inbegrepen in een behoorlijk courant toepassen door de opstandige Bruggelingen, Gentenaars en Vlaamse boeren van onthoofding, waarbij men onwillekeurig moet denken aan de terreurstaat van IS.  Maar het voorbeeld werkte aanstekelijk, meteen in Brabant en Luik, later ook in Engeland en Frankrijk. Het Vlaamse voorbeeld maakte steden tot broeihaarden van opstand, bezorgde ze een vaste stek in standenvergaderingen. Democratie was dat nog lang niet, want steden bleven, zoals in het Amsterdam van de zeventiende eeuw, oligarchieën van enkele rijke families met stevige knokploegen. Maar de filosofie van inspraak en erkenning naast koningen, heren en prelaten, en van deling van de macht, leverde wel de inspiratie voor de Brabantse Blijde Inkomst van 1356, voor het Groot Privilegie van 1477, voor het Plakkaat van Verlatinghe van 1581, en zodoende ook voor de Glorious Revolution van 1689 en Jeffersons Declaration of Independence van 1776. 

 Dat is allemaal niet mis, en zelfs fraai, als historisch erfgoed van deze contreien. Alleen staatkundig lukte het niet. Het rijke en roerige graafschap Vlaanderen kwam in 1369 toch in handen van een zoon van de Franse koning, die huwde met de dochter, de enige erfgename, van de heersende graaf. Maar die zoon, Filips de Stoute, hertog van Boergondië, was geen kroonprins. Achter de façade van getrouwheid aan de kroon van zijn familie in Parijs bouwden hij en zijn opvolgers een eigen rijkje uit rond Vlaanderen, Brabant en Holland. Lees Bart Van Loo daarover nog maar eens op na.




Filips de Stoute, anno 1400 afgebeeld door Klaas Sluter in het portaal van de kapel van de Chartreuse van Champmol in Dijon. Zoon van de Franse koning, maar stichter van een dynastie die zou uitgroeien tot de grootste rivaal van Frankrijk: het wereldrijk van Karel V


 Van in het begin stond in de sterren geschreven dat dit zou botsen met de koning van Frankrijk. De Boergondische hertogen overleefden, ruimschoots zelfs, door zoals de oude graven van Vlaanderen de Engelsen tegen de Fransen uit te spelen, en vooral door de rijkdom van de steden af te romen in ruil voor hun erkenning als partner in het bestuur. Zo konden ze ook de positie van adel en geestelijkheid bestendigen, in de oude feodale structuren, die in de vroege veertiende eeuw nochtans gedoemd leken in het geweld van de steden te zullen ondergaan. Zo krikten ze ook het oude graafschap Vlaanderen los uit Frankrijk.


Dat huwelijk kwam tot stand, net nadat Karel sneuvelde in Nancy in 1477. Het bezorgde de Boergondiërs een keizerstitel en de Habsburgers toegang tot de onuitputtelijke fondsen uit Vlaanderen, Brabant en Holland, als in een repetitie voor Molières veel latere 'Bourgeois Gentilhomme'


 In de escalatie met Parijs, zocht de machtige en rijke Boergondische hertog Karel de Stoute anno 1475 greep te krijgen op de kroon van Duitse keizer, door zijn dochter, alweer een enige erfgenaam, uit te huwen aan de zoon van de zetelende keizer. Dat was een Habsburger uit Oostenrijk. Die was, zoals doorgaans bij een Duitse keizer, door de zeven keurvorsten van Duitsland verkozen omdat hij zwak en berooid genoegd was om qua macht en uitstraling niet met hen te kunnen rivaliseren (een procedé dat de Franse president en de Duitse bondskanselier vandaag nog vaak toepassen bij het designeren van de voorzitter van de Europese Commissie). 

 Dat huwelijk kwam tot stand, net nadat Karel sneuvelde in Nancy in 1477. Het bezorgde de Boergondiërs een keizerstitel en de Habsburgers toegang tot de onuitputtelijke fondsen uit Vlaanderen, Brabant en Holland, als in een repetitie voor Molières veel latere Bourgeois Gentilhomme. Daar kwam dan, via intriges in Italië en een huwelijk in Lier in 1494, de binding met Spanje (inbegrepen de Aragonese bezittingen in Napels en Sicilië) bovenop, en het ontstaan van het wereldrijk van keizer Karel V. 

Militair niemandsland

 Dat had een geweldig verhaal van een (ongetwijfeld ook gewelddadig) imperium kunnen worden. Noteer overigens dat het Habsburgse wereldrijk enkel zo heet omdat het bij de cruciale opvolgingen van 1369 en 1477 de graad van de titel en de bruidegom waren, die de naam van de dynastie bepaalden. Was dat daarentegen gebeurd op basis van de ingebrachte rijkdom en de door iedereen nagejaagde bruid, dan sprak de Europese geschiedenis nu van het ‘Vlaamse wereldrijk’. Het graafschap Vlaanderen bracht in 1369 aan de vierde zoon van de Franse koning, titularis van het weliswaar niet arme, maar zeer agrarische Boergondië, de rijkdom aan waarmee die met grote sier zijn dynastie uitbouwde. Vlaanderen, Brabant en al een beetje Holland maakten het Karel de Stoute mogelijk rond 1477 zich de titel van Duitse keizer te kopen voor zijn nazaten.

 Het is een nutteloze redenering uiteraard, waar je niets voor koopt. Ook al omdat toen keizer Karel op het zenit van zijn macht stond, in 1547, rond hem een ordinaire familieruzie over zijn erfenis losbarstte. Karels broer Ferdinand, die het Heilig Roomse Rijk (Duitsland dus) voor hem beheerde, dwong met goed verborgen intriges tegen zijn baas voor zijn zoon de opvolging als keizer daar af. Hij deed dat door precies in te spelen op de oude reflexen van de keurvorsten om zeker geen te machtige vorst te hebben, ook al omdat Luther een groot deel van Duitsland tot het protestantisme had bekeerd dat Karel in zijn eigen Nederlanden met ongewone hardnekkigheid bestreed. Daarom splitste ‘de oude’ in 1555 zijn rijk, een ongezien feit, in de beroemde scene in het paleis op de Coudenberg, toen het grootste paleis ten noorden van de Alpen. Zijn oudste zoon Filips werd geen keizer Filips I, maar koning Filips II van Spanje. Ferdinand bleef wijselijk weg van de ceremonie in Brussel, al werd hij later wel steevast bijgeschilderd op de vereeuwiging van het tafereel in schilderijen. 

 Het idee van Karel en Filips is mogelijk geweest dat de nieuwe koning van Spanje wel de rijkste en beste territoria behield (zowel Castilië, als Italië en Vlaanderen en Brabant). Op die manier zou Ferdinand militair niet kunnen overleven zonder Filips. Misschien kon die laatste in een later stadium dan alsnog keizer van Duitsland worden. Het is echter anders gelopen, omdat Filips nog meer dan zijn vader tomeloos de strijd aanging op te veel fronten tegelijk. Vorsten leefden van oorlog, zoals dictators vandaag, omdat oorlog het beste excuus blijft voor hogere belastingen en harde repressie. Daarbij deed de rest van Europa uiteraard zijn uiterste best om zo’n allesdominante heerser, zoals Karel V dat nastreefde, op het continent te voorkomen. 


 Tussen Frankrijk en Nederland lag voortaan een militair niemandsland. Dat was vooral omdat Nederland het niet wilde, in de eerste plaats doordat Amsterdam, nochtans een stad van veel gevluchte Antwerpenaren, Antwerpen niet wou zien herrijzen


 Tegen 1640 was de Spaanse kroon failliet gevochten en was Nederland ontstaan, als het conglomeraat van vele trotse en hyper-autonome steden, dat de in het graafschap Vlaanderen begonnen traditie van opstandigheid voortzette. Ditmaal hadden die steden wel de adel en de geestelijkheid politiek gemarginaliseerd, zodat enkel het kapitaal van Amsterdam en de Oranje-dynastie voor enige lijn in het bestuur konden zorgen.

 Tussen Frankrijk en Nederland lag voortaan een militair niemandsland. Dat was vooral omdat Nederland het niet wilde, in de eerste plaats doordat Amsterdam, nochtans een stad van veel gevluchte Antwerpenaren, Antwerpen niet wou zien herrijzen. Vanaf 1667 hoopte de jonge en onstuimige Zonnekoning Lodewijk XIV, dankzij Colbert in staat het machtigste leger van Europa uit te bouwen, dat hulpeloze gebied in te palmen. Maar toen hij in 1672 ook naar Nederland greep, kreeg hij eerst de Oranjes tegen zich, later ook Engeland, de Duitse keizer en de hertog en keurvorst van Brandenburg, die als beloning koning van Pruisen mocht gaan heten. Finaal moest Lodewijk, vanaf 1704 en dankzij de betachterovergrootvader van Winston Churchill, door de knieën, op de slagvelden van Beieren, Brabant en Vlaanderen. Het niemandsland, dat de Spanjaarden Flandes noemden, ging naar de andere tak van de Habsburgers en heette voortaan les Pays-Bas Autrichiens, zoals het in de Verdragen van Rastatt (1714) en van Aken (1748) staat omschreven. Nederland heette daar les Provinces Unies.

 De Oostenrijkse Habsburgers waren vooral geïnteresseerd om hun nieuwverworven gebied, dat ze militair nauwelijks konden verdedigen, in te ruilen tegen Beieren. Dat lukte ze echter niet. Pas de laatste dertig jaar van hun bewind begonnen ze echt te besturen en te investeren, iets waar we vandaag nog het Koningsplein en het Warandepark in Brussel aan danken, nadat het oude grote paleis op de Coudenberg in 1731 was afgebrand. Ergens in de Verlichtingstraktaten van het laatste derde van de achttiende eeuw moet dan het gebruik ontstaan zijn om het weer opbloeiende gebied ook als les pays belgiques te gaan omschrijven. Dat gebeurde vermoedelijk op basis van Caesars lang vergeten term Belgica, die door de humanisten en cartografen van de zestiende eeuw in hun Latijn weer was opgepoetst. De opstand die in de Oostenrijkse Nederlanden vanaf 1787 uitbrak tegen keizer-koster Jozef II, en die mislukte, leidde in 1789 heel even tot de onafhankelijke Verenigde Staten van België.

 Generaal Bonaparte, nog net geen heerser van het revolutionaire Frankrijk, sloot in 1797 in Campo Formio in Italië dan toch een deal met de Oostenrijkse keizer. Die laatste kreeg toen Venetië, en stond in ruil les provinces de la Belgique connus sous le nom Pays-Bas autrichien af, die de Fransen toch al in 1794 hadden veroverd. Toen diezelfde Napoleon achttien jaar later, pal in die provinces bij Waterloo, zijn zwanenzang vond, hadden de plaatselijke notabelen, anders dan die van Den Haag, geen goed plan om zich minstens een klein stemmetje in het kapittel van de grootmachten te verwerven. En dus schonk Engeland het niemandsland aan de herstelde dynastie van Oranje, om als bondgenoot te waken over de strategische monding van Maas, Rijn en Schelde. 


 België mocht onafhankelijk worden vooral omdat Groot-Brittannië en Frankrijk er niet meer voor wilden vechten, na anderhalve eeuw strijd en een diplomatiek dossier dat zo dik was als dat van de Westelijke Jordaanoever vandaag


 Willem I stelde zelf voor om de inwoners van dat Verenigd Koninkrijk voortaan in het Nederlands Nederlanders te noemen (ook die van Aarlen), en in het Frans belges (ook als ze van Groningen waren). Hij dirigeerde zijn aanwinst als een annex van het trotse en protestantse Nederland, dus zonder al te veel zeggenschap van de bewoners. Hij cultiveerde die annex ook als wingewest voor de industriële investeringen – onder meer bij John Cockerill en de algemene maatschappij die later de Société Générale zou worden – die het familiefortuin moesten helpen herstellen. Dat was net niet genoeg voor het zich snel ontwikkelende zuiden en al veel te veel voor het op zich terugplooiende noorden. In acht weken tussen augustus en oktober 1830 viel het Verenigde Koninkrijk in twee, na amper een klein opstandje en slecht geïmproviseerde pogingen tot militaire repressie in Brussel en Antwerpen. 




Het bombardement van Antwerpen van 27 oktober 1930 door de Nederlandse vloot en het leger. Na zoveel onhandigheid verkozen de grootmachten Willems koninkrijk op te doeken en de Belgen hun weg te laten gaan


 België mocht onafhankelijk worden vooral omdat Groot-Brittannië en Frankrijk er niet meer voor wilden vechten, na anderhalve eeuw strijd en een diplomatiek dossier dat zo dik was als dat van de Westelijke Jordaanoever vandaag. Overigens hebben Londen en Parijs sedertdien nooit meer oorlog met elkaar gevoerd, zijn ze bijna altijd bondgenoten geweest. In die constellatie konden de jonge heethoofden van de revolutie van 1830, die hun recente geschiedenis goed kenden, enkel maar stomverbaasd het bewind in handen nemen. Ze joegen met al hun vernieuwende ideeën de Europese hoven nog regelmatig opstoten van verontwaardiging aan. Maar ze waren slim genoeg om de instemming van de almachtige en uiteraard niet Hollandsgezinde katholieke kerk af te kopen door alle priesters hun wedde van de staat te laten behouden. En om een prins uit een klein Duits hertogdommetje, zelf ook weduwnaar van de prinses van Wales, als uithangbord van betrouwbaarheid te aanvaarden. 

 In de roes van dat onverwachte succes gingen jonge Antwerpse kunstenaars, onder wie Henri Conscience, ervan dromen dat in een echte democratie het gewone volk mee moet kunnen regeren en dus moest aangesproken worden in zijn taal. Pas in 1893 werd dat een echte politieke kwestie toen bij de invoering van het algemeen stemrecht (nog meervoudig en enkel voor mannen) bleek dat ruim de helft van de kiezers bestuurd werd in een taal die hen vreemd was. Vijf kwarteeuwen later, tegen 2019 was dat probleem helemaal opgelost. Maar tegen dan bleken de politieke keuzes van de kiezers in de eentalig Vlaamse en Franstalige gebieden van het land die de taalstrijd had gecreëerd, meer dan ooit uit elkaar te liggen.

Conservatieve en reactionaire grondstroom

 Het typische aan het historisch verhaal van onze contreien is dus vooral dat het atypisch is geweest. Er heeft zich hier veel minder een rechtlijnig staatskundig proces voltrokken dan zeker in Engeland en Frankrijk, vanaf 1550 ook in en rond Holland, later in Duitsland. België en het Vlaanderen in de vorm die we nu kennen, duiken pas rond 1830 op. De intellectuele aanloop er naartoe duurde hooguit enkele decennia. Anno 1770 kent nog geen enkele ziel op heel de wereld zelfs maar één van beide begrippen. Cartografen tekenden toen niet meer in het Latijn en je zal dus nooit de term Belgica Austriaca vinden voor het territorium dat de Spanjaarden toen nog altijd Flandes noemden. De termen België en Vlaanderen dekken dus maar negen procent af van de tijdsschaal van tweeduizend jaar geschreven geschiedenis in West-Europa. Als het een troost mag zijn: Nederland haalt ook maar twintig procent.

 Begin er dus maar ééns aan, aan die ‘Vlaamse identiteit’ te definiëren. Toch kan, mag en moet je zelfs die oefening af en toe doen. Er is een bijna tweehonderd jaar oud Belgisch staatsverband. Daarin woelt een Vlaamse subdivisie waarin, ondanks het einde van de taalstrijd, een drang bestaat om dat België op te doeken en als aparte staat zijn eigen weg te gaan. Wat maakt de mensen die daarin zitten dan gemeenschappelijk genoeg om dat eventuele nieuwe staatverband beter te vinden dan het oude? Stel die vraag overigens niet aan de overheden: elke overheid, ze weze Belgisch, Vlaams en steeds meer ook Europees, tracht zichzelf, met behulp van historici en kunstenaars, een legitimiteit te creëren die liefst teruggaat tot de zeven eerste dagen van de Schepper van hemel en aarde. Elke koning in de middeleeuwen had een stamboom die in Troje begon. Henri Pirenne, de grote historicus van rond 1900, sprak al over les belges ten tijde van Caesar, en Conscience greep terug naar 1302. 

 Laten we zelf, als historici, de poging even wagen. Waar je niet om heen kan als je door een groot stuk van het hedendaagse Vlaanderen reist, is dat erfgoed van de beschaving van de Lage Landen tussen 1200 en 1700. Toeristen komen er zich aan vergapen, vooral in Brugge, Gent en Antwerpen. Dat erfgoed delen we met Nederland en Noord-Frankrijk. Het is geografisch bepaald, omdat van Saint-Omer tot Bremen de kust rond de grillige brede monding van Maas, Rijn en Schelde zanderig, kneedbaar en toegankelijk is en zo de grootste toegangspoort tot Europa blijft. Wil je een Hyundai vanuit Korea naar Istanboel krijgen, dan gaat dat ook vandaag nog altijd het goedkoopst via Zeebrugge. 


Niet onbelangrijk overigens: de havens zijn nog steeds cruciaal voor de Vlaamse economie vandaag, en de strijd tegen het water zal in deze eeuw van klimaatopwarming zeker niet minder actueel worden. 


 De strijd tegen het water, de onvermoeide pogingen om het naar onze hand te zetten, het vruchtbare land errond hebben deze contreien economisch doen opbloeien, hebben ze getekend. Over hoever dat gebied reikt kan je discussiëren. In zekere zin hebben Henegouwen, Luik of het Ruhrgebied en zelfs het zuidwesten van Engeland, Londen inbegrepen, daar mee van geprofiteerd, even indirect als wat we hedendaags de Kempen noemen, binnen Vlaanderen. Niet onbelangrijk overigens: de havens zijn nog steeds cruciaal voor de Vlaamse economie vandaag, en de strijd tegen het water zal in deze eeuw van klimaatopwarming zeker niet minder actueel worden. 

 Zo’n strategisch gebied heeft ook altijd gretige veroveraars gelokt. Dat begon al in de middeleeuwen met Fransen en Engelsen die de wolhandel van Vlaanderen en Brabant als instrument in hun onderlinge strijd hanteerden. Zeker de Spaanse Nederlanden die tussen 1550 en 1720 permanent slagveld van Europa waren en hun bevolking toen fors zagen krimpen, hebben dat altijd mogen ervaren, met nog een paar stevige oorlogen rond 1792, 1914 en 1940 nadien. Vandaar haast zeker een algemene afkeer voor pump and circumstances, nationale pathos, vlaggen en volksliederen, en vooral sabelslijperij en militarisme. 

 Het is iets wat we, bijna genetisch, delen met alle inwoners van het in het verleden zo geteisterde België. Sportploegen voelen zich, gedreven door hun marketeers, tegenwoordig blijkbaar meer en meer verplicht om hartstochtelijk de tekst van de Brabanconne te debiteren voor lopende camera’s. Maar de beste tekst blijft het alom, altijd en ook door de Walen gebezigde pompompom, wil je onzinnigheden als Aanvaard de kracht en het bloed van onze aaa-dren vermijden. Bij de krakkemikkige lyriek van Hippoliet van Peene, die anno 1846 de Vlaamse Leeuw dichtte, flitst overigens ook meteen onherroepelijk akke akke tuut tuut door je hoofd.

 Vlaanderen heeft eveneens, en ook al was hier begin zestiende eeuw één van de eerste broeihaarden van het protestantisme, een intens katholiek verleden. Dat deelt het met Frankrijk en de rest van België. Nog in 1985 haalde Vlaanderen (en ook Brussel en Wallonië) massaal de rondreizende paus Johannes-Paulus II als een volksheld binnen, terwijl de nochtans ook talrijke katholieken in Nederland een paar dagen eerder nauwelijks de moeite hadden gedaan om voor hem op straat te komen. Dat katholiek verleden uit zich nog altijd, in het schuwen van openlijke dissidentie en discussie (waarop de Nederlanders daarentegen kicken), in paternalisme, in het voortdurend willen beleren van onze medemens. Marnix Gijsen omschreef destijds al de Vlamingen als ‘een volk van onderpastoors en onderwijzers.’


 Met wat goede wil kan je veeltaligheid als wezenskenmerk van deze contreien aanhalen. Het is iets wat migranten – die in Vlaanderen altijd talrijk geweest zijn, zij het de laatste decennia te veel op te korte tijd en op slordige voorwaarden – vandaag nog altijd kunnen waarderen


 Taal is ook een natievormende kracht. Die heeft als zodanig gewerkt in de versie van het hedendaagse Vlaanderen, van sedert Conscience dus. Maar die taal is ook niet uniek, delen we met Nederland, tenzij we voortgaan met het cultiveren van diffuse Vlaamse accenten. Van die laatste bestaan zowel Vlaamse (het oude graafschap), Brabantse als Limburgse varianten, waarbinnen ook Leuvens en Antwerps sterk van elkaar verschillen, net als de dialecten van Sint-Truiden of de Maaskant. Zolang de verschillen beperkt blijven tot wat slordig Nederlands in soaps (en af en toe een lokale tongval in ‘Het Verhaal van Vlaanderen’), en geen grotere woordverschillen in teksten opleveren dan tussen Duitsland en Oostenrijk, is dat nog aanvaardbaar. Maar je kan ook, zoals in de voorbije decennia Tsjechen en Slovaken, Serviërs en Kroaten, of Valencianen en Catalanen, die kleine verschillen met behulp van wat moedwillige professoren in de linguïstiek oppompen tot gescheiden talen met eigen woordenboeken en grammatica’s.

 Met wat goede wil kan je veeltaligheid als wezenskenmerk van deze contreien aanhalen. Het is iets wat migranten – die in Vlaanderen altijd talrijk geweest zijn, zij het de laatste decennia te veel op te korte tijd en op slordige voorwaarden – vandaag nog altijd kunnen waarderen. Die traditie komt vooral van de noodgedwongen omgang met het Frans van de vorige generaties, wilden ze hogerop kunnen geraken. Maar ze is ook veel ouder: wie wilde meedraaien in wereldsteden uit het verleden als Antwerpen, en voordien Brugge en Gent, kon niet onder meertaligheid uit: Nederlands, Frans, minstens Latijn kunnen lezen, soms nog een mondje Spaans, Italiaans of Duits. Er zijn zelfs een paar telgen uit de waarschijnlijk exclusief Franstalige dynastie van graven van Vlaanderen bekend, die Vlaams gingen leren en spreken om het volk in Gent en Brugge aan hun zijde te krijgen.

 Wat kunnen we nog aanhalen? Oh ja, het hedendaagse Vlaanderen is uiteraard ook gevormd door zijn Vlaamse Beweging. Die is geëvolueerd. De democratische cultuurbeweging die Conscience voortbracht, en die zoals alle kunstenaarsacties politiek marginaal bleef, werd vanaf het midden van de negentiende eeuw gerecupereerd door de alomtegenwoordige clerus. Die vond er een handig idee in om het volk te behoeden voor de verderfelijke liberale – en later socialistische – invloeden die bij ons vooral vanuit Frankrijk overwaaiden. Vandaar dat de felste flaminganten dra in de minst verstedelijkte gebieden te vinden waren, de Kempen en het platteland van Oost- en West-Vlaanderen, in dorpen waar vaak ook nog Franstalige edellieden van vader op zoon burgemeester werden.

 Vandaar ook dat in de hoofden van vele Franstaligen, de briljante intellectueel kardinaal Mercier voorop, de gemakzuchtige opvatting groeide dat strijden voor le patois flamand alleen een oprisping van achterlijkheid kon zijn. Zelfs de flamingantische liberale Gentenaar Julius Vuylsteke anno 1870 ontdekte pas op rijpere leeftijd dat men in Amsterdam wetenschap aan de universiteit in het Nederlands doceerde, en dat zoiets dus kon. Vandaar ook dat vader Anseele, van de Vooruit in Gent, zich weliswaar zeer bewust was van de taaldiscriminatie van zijn arbeiders in Vlaanderen, maar voor zijn strijd toch de socialistische solidariteit met de Franstalige medestanders verkoos.

 Die patronen versterkten nog toen te veel kleine garnalen van die Vlaamse Beweging zich tussen 1914 en 1918 gewillig en vaak goed betaald voor de kar van de Duitse bezetters lieten spannen. Die waren nochtans als ongeremde beesten te keer gegaan bij de inval en het bestuur van België en werden dus uitgespuwd door het overgrote deel van de bevolking, ook in Vlaanderen. De patronen versterkten nog meer toen een groot deel van de Vlaamse Beweging anno 1930, uit onmacht en onvermogen om snel en via democratische weg de Vlaamse meerderheid in dit land te valoriseren in taalgelijkheid, voor de korte weg van de totalitaire dictatuur opteerde. Die was weliswaar populair in die crisisjaren, maar van in het begin moet alleszins voor de verstandigste militanten in die beweging duidelijk geweest zijn dat die enkel kon uitlopen op een oneindige escalatie van militair geweld en politieke moord om het nagestreefde doel te bereiken. Anno 1940 liet men zich bovendien nog maar eens moedwillig ringeloren door de Duitse bezetter, die zelf verbaasd moet geweest zijn van zoveel Vlaamse naïviteit.


Vlaanderen is, qua bevolkingsdichtheid, een sterk verstedelijkte samenleving, die dus normaal gesproken eerder links zou stemmen. Maar die laatste tendens heeft altijd hooguit, in de schaarse beste jaren, een toenadering tot gelijkheid met rechts binnengehaald. We zijn dus niet toevallig de eerste regio in Europa waar extreem-rechts doorbrak, en dertig jaar later nog altijd dominant is.


 Van dat recentere verleden houden we nochtans onze Vlaamse grondtendens over om in eerste instantie altijd sceptisch te zijn tegenover elke verandering en vernieuwing (nogal wat professoren aan de lange tijd intellectueel dominante KU Leuven zijn daar nog altijd meester in), om electoraal vooral conservatief te stemmen, om onze intellectuele horizon tot Vlaanderen te beperken, om reactionaire ideeën met iets meer gemak te cultiveren. Ook zo’n erfenis is dat we als enige land in Europa een dominant christelijke arbeidersbeweging hebben, en niet de gebruikelijke socialistische, zelfs al is het ACV inmiddels bij sociale verkiezingen al een hele tijd eveneens de grootste vakbond in Franstalig België. 

 Vlaanderen is, qua bevolkingsdichtheid, een sterk verstedelijkte samenleving, die dus normaal gesproken eerder links zou stemmen. Maar die laatste tendens heeft altijd hooguit, in de schaarse beste jaren, een toenadering tot gelijkheid met rechts binnengehaald. We zijn dus niet toevallig de eerste regio in Europa waar extreem-rechts doorbrak, en dertig jaar later nog altijd dominant is. Overigens is de intellectuele grondstroom in Vlaanderen in media, universiteiten en geschriften sedert het wegdeemsteren van kerk en CVP wel progressief geworden, maar heeft die van haar katholieke voorganger het vermogen geërfd om zo weinig mogelijk over de grenzen te willen kijken. Het wereldnieuws komt deze dagen hoofdzakelijk uit Vlaanderen, met sport en het weerbericht als belangrijkste aandachtspunten. De openbare omroep investeert massaal in voetbal-analysten, maar heeft maar één echte expert op Oekraïne. Je kan nu eenmaal ook progressief bekrompen blijven. 

 Dat diep-conservatieve, reactionaire is het enige wat ons in Vlaanderen helemaal onderscheidt van al onze directe buren. Alle andere potentiële identiteitsgegevens delen we vooral met België, sommige met Frankrijk, sommige met Nederland, nauwelijks wat met Duitsland of Engeland. De verschillen inzake vermeende identiteit tussen Vlaanderen en België zouden dus wel eens heel beperkt kunnen zijn, wat niet verbaast gezien beide staatkundige begrippen bijna gelijktijdig zijn ontstaan. Behalve de mainstream-neiging tot conservatisme zijn er zelfs maar twee. De taal delen we vooral met Nederland, al zijn we dat gegeven zelf aan het ondergraven. De cruciale rol van de havens daarentegen zal ons vroeg of laat in de grote fusie met Rotterdam dwingen, waarvan de recente fusies tussen Antwerpen en Zeebrugge, en Gent en Vlissingen maar het voorspel zijn. 

Geschiedenis als attitude

 Bij dit alles heb ik het niet eens over het Karnaval gehad, dat net als in het Rijnland, vooral in het Maasland uitbundig wordt gevierd, met een opvallende maar geïsoleerde uitloper in Aalst. Of over ons cultureel gedrag in het algemeen. Zeer zeker leven de culturele werelden van Vlaanderen en Franstalig België bijna volledig afgescheiden van elkaar. Tegelijk blijft de interactie tussen Vlaanderen en Nederland merkwaardig klein, ondanks de gemeenschappelijke taal. Michiel Hendryckx, verslaafd aan Frankrijk, West-Vlaming, Gentenaar en begenadigd fotograaf, schreef vijf jaar geleden niet ten onrechte: ‘In wezen is de Vlaming een Fransman die toevallig Nederlands is blijven spreken.’ Ons hunkeren naar joie de vivre, onze scepsis tegenover de overheid, ons dagelijks gemor, ons rijgedrag, onze neiging tot je m’en fous tegenover de collectiviteit, onze beate bewondering voor bling bling, onze vaak belegen humor, doen ons inderdaad heel hard op veel zuiderburen lijken.


 Laat identiteit vooral iets positief zijn, een goed heimatgevoel, en nooit uitdraaien op een aanklacht en haat tegenover een minstens impliciet tot minderwaardig gedegradeerde buitenstaander


 Om maar te zeggen dat die ‘Vlaamse identiteit’ een complex gegeven blijft, zelfs al riskeert de Vlaamse kiezer deze contreien in 2024 en stoemelings naar de illusie van Vlaamse onafhankelijkheid te stuwen. Identiteitsgevoelens ontkennen is even stompzinnig als ze te sublimeren tot een allesbepalende waarde. Of zoals onze Franstalige landgenoten vaak zeggen: chassez le communautaire et il revient au galop. Essentieel is de openheid om het debat aan te gaan, in het besef dat identiteit voor iedereen gelaagd is. Mensen voelen zich nu eenmaal vaker thuis in de vertrouwde omgeving, in de eigen taal, te midden van een vertrouwd landschap, met mensen en huizen die herinneringen oproepen.  Maar dat thuisgevoel kan, als hedendaags inwoner van Brugge bijvoorbeeld, evengoed aan Sint-Kruis gehecht zijn, als aan Brugge zelf, West-Vlaanderen, het hedendaagse Vlaanderen, België, Europa of het land van je partner. Identiteitsgevoelens zijn gelaagd, nooit exclusief. Laat ze positief zijn, een goed heimatgevoel, en nooit uitdraaien op een aanklacht en haat tegenover een minstens impliciet tot minderwaardig gedegradeerde buitenstaander.

 En wat leren we dan over geschiedenis aan onze kinderen, als er toch geen rode draad meer inzit? Heel eenvoudig: wat ervaringen uit het verleden, die nuttig kunnen zijn bij oordelen over de toekomst. Een mens heeft, zoals elk dier, het instinct om alles te willen weten over zijn/haar omgeving, om het des te beter onder controle te kunnen houden en gewapend te zijn tegen wat onverwacht is. De directe omgeving is daarbij de meest gefrequenteerde, maar de mens is, zoals elk dier, ook een onverdroten reiziger. Vandaar. Geschiedenis verzamelt de ervaringen uit het verleden, in al hun grilligheid en toevalligheid, tracht ze door te geven, om iets beter te begrijpen van onze omgeving. Als Vladimir Poetin Oekraïne binnenvalt wil je weten waarom hij zegt dat het altijd van hem is geweest, waarom de Oekraïners zich daartegen verzetten, wat oorlog daar in dat gebied in het verleden heeft betekend. Geschiedenis kan enkele stukken van dat soort puzzels aanreiken.




Strijdende ambachtslieden tijdens de slag bij Kortrijk van 11 juli 1302, zoals afgebeeld op de kist van Oxford


 Uiteraard kan je dat allemaal ook op het internet terugvinden. Waarom moet er dan aan onze kinderen daar les over gegeven worden? Laten we zeggen dat het onderricht over geschiedenis veel meer een attitude moet aanbrengen. Wees nieuwsgierig over wat ooit is geweest, over je voorouders. Durf ook verschillen aan, vertrouwend op de leerkrachten, eerder dan op eindtermen, die in werkgroepen met slappe koffie en slechte sandwiches in torens in Brussel zijn uitgewerkt. In Brugge en omgeving kan je een tiental stukken werelderfgoed vinden uit de middeleeuwen. Dan lijkt het me logisch dat in die stad het geschiedenisonderricht veel meer aandacht besteedt aan die periode dan pakweg in Limburg waar er nauwelijks wat relevant te zien of te vertellen is over die periode (ze hebben er wel het Gallo-Romeins museum en Tongeren). 

 Dan lijkt het me ook logisch dat leraren en leerlingen in Brugge veel door de stad wandelen tijdens de geschiedenisles. Ondertussen kan die leraar hen ook laten delen in het gegeven dat, sedert Thucydides, geschiedenis de eerste kritische humane wetenschap was: geloof niet alles wat men zegt en schrijft, hoe verheven en gezagsvol spreker en schrijver ook lijken. Iedereen heeft zijn motieven om de waarheid naar de eigen belangen toe te verdraaien, vaak onbewust zelfs. Het is de kunst van de kritische geest om die motieven te achterhalen. 

 In die zin zijn zowel de canon als ‘Het Verhaal van Vlaanderen’ nuttige opstappen. Schrap overigens de veel te ouderwets-plechtstatige term canon (met zijn kerkjuridische roots). Noem het een top honderd, zoals bij Klara, en je krijgt een heel ander debat. Canon en ‘Verhaal’ kunnen, als ze solied genoeg blijken, goede aanzetten vormen om het debat over geschiedenis opnieuw te voeren, net als dat over identiteit en andere mogelijke invalshoeken op het verleden. Hoeveel subsidies daarbij geput worden uit de sowieso veel te grote en ondoorzichtige Vlaamse stroom, is een andere discussie. 

 Op dit moment geldt het motto: cultiveer het debat, bouw het uit, kijk over de grenzen en vergelijk, geniet ervan. Smeed dat zwak identiteitsgevoel bij ons om tot sterk punt, door de synthese te ambiëren van het beste van wat onze boeiende buren – Engelsen, Fransen, Duitsers, Nederlanders – te bieden hebben, zoals dat in het succesrijke België van voor 1914 eeuw vrij systematisch gebeurde. En begin zeker niet met meteen met veroordelingen. Dat laatste ruikt immers te veel naar pleinvrees, de plas van de hond om het eigen terrein af te bakenen. In wezen is dat dan even bekrompen als precies het verwijt dat je terecht wil uitsturen.


Rolf FALTER  is historicus, gewezen journalist, politiek adviseur, docent en Europees ambtenaar. In mei verschijnt van hem 1302, het jaar van de mythe, bij Lannoo. rolf.falter@gmail.com